
Het pad naar morgen – deel 5
Leesverhaal
1 september 2025 · 15:21| Leestijd:19 min
De regen tikt tegen de ramen, de verwarming knispert zacht. Haar kleindochter bladert door oude fotoboeken, vraagt wie wie is, terwijl zij haar blik op een foto laat rusten: een man met een baby in zijn armen. Vroeger was ze Neeltje, nu Anna. Het verleden en het heden lijken ineens gevaarlijk dicht bij elkaar te komen.
Oktober 2025
Herfstwind loeit om het appartementencomplex en regen tikt staccato tegen de ruiten, maar in mijn appartement brandt de verwarming behaaglijk. In mijn zit- annex eetkamer ruikt het naar knoflook, chili en limoen. Op tafel ligt een stapel fotoboeken en op onze borden een restje kip, garnalen en rijst, de restanten van de afhaalmaaltijd die mijn kleindochter meebracht van onze favoriete Thai.
Charlotte is halverwege de dertig en runt haar eigen advocatenkantoor. Hoewel ze in één week meer werkt dan sommigen in een heel kwartaal, bezoekt ze me maandelijks. Ik koester die momenten met ons tweeën.
“Is dit mama, als baby? Of was dit tante Emma?” informeert Charlotte. Met haar witgelakte nagel peutert ze voorzichtig een sepiafoto uit het oude familiealbum waarin de kiekjes van zowel mijn oudste dochter Emma als mijn jongste dochter Marion zijn bewaard. Een tentoonstelling van hun jeugd, vastgelegd in aanvankelijk zwart-wit polaroids en later in vergeelde kleurenfoto’s.
Charlotte organiseert een feest voor Marions vijfenzestigste verjaardag en wil een film maken waarop haar moeder van baby tot nu in beeld wordt gebracht. Het leek me een leuk idee.
Ik neem de foto van mijn kleindochter aan en schuif mijn bril wat hoger op mijn neusbrug. Een slanke man van begin dertig met een donkere zijscheiding houdt een klein, wit bundeltje in zijn armen.
Ik ga wat rechter op mijn sta-opstoel zitten. “Dit is je tante. Dit is Emma.” Ik slik.
“De man die haar vastheeft, is dat opa Maas? Of is dat de biologische vader van Emma?” voegt Charlotte er voorzichtig aan toe.
Ik schraap mijn keel. “Nou, hij…”
Vanuit de keuken klinkt het aanzwellende gejank van de fluitketel.
“Ik ga wel.” Charlotte veert op.
Terwijl ze in de keuken verdwijnt en haar vraag onbeantwoord tussen ons in blijft hangen, glijdt mijn blik weer naar de foto, naar de man met het witte bundeltje in zijn armen.
Amsterdam, juli 1953
In de huiskamer hing een geladen stilte, waarin alleen het opdringerige getik van de koekoeksklok doorklonk.
Matthijs keek me afwachtend aan. “Over drie maanden is de baby er al. Trouwen is de enige oplossing, Anna.”
Om tijd te rekken verplaatste ik een plant op de vensterbank en trok ik er een dood blad uit.
Hij boog naar voren en dwong me hem aan te kijken. “Als wij getrouwd zijn en jij officieel een andere identiteit hebt, maken we het Krijn veel moeilijker om je op te sporen. En als hem dat al lukt, kan hij geen aanspraak meer op de baby maken.”
Ik beet op mijn onderlip. Als chef van het Bevolkingsregister had Matthijs toegang tot alles wat er nodig was om mijn paspoort te vervalsen en Anna Jansen officieel te registreren. “Maar wat als iemand ontdekt dat jij willens en wetens een paspoort hebt vervalst? Dan ben je niet alleen je baan kwijt.” Ik had geen idee van de straffen die er op zoiets stonden, maar het bleef ongetwijfeld niet bij ontslag en een boete. “En een huwelijk? Matthijs, ik ben zo dankbaar voor alles wat je voor me doet, maar dit gaat om jouw leven.”
“Ik vraag je niet alleen ten huwelijk om je te helpen.” Matthijs streek nerveus door zijn donkere haar, dat bovenop dun begon te worden. Zijn hand trilde licht. “Ik ben meer voor je gaan voelen dan alleen vriendschap. Ik geef om je. Om jullie.” Hij knikte naar mijn buik en sloot zijn slanke handen om de mijne. Ze voelden warm en een beetje klam.
Ik liet mijn blik door de kleine, ommuurde achtertuin dwalen terwijl ik probeerde mijn gedachten te structureren en een antwoord te formuleren. Een okergele namiddagzon bestreek de bloeiende hortensia’s. Ja, we waren in de afgelopen maanden goed bevriend geraakt. En doordat ik een kamer bij hem had betrokken, had onze vriendschap zich ontwikkeld in een snelkookpan. Er was vertrouwen en ik vond het fijn om bij hem te zijn. Ik gaf om Matthijs. Misschien hield ik zelfs van hem. Maar niet op de hartstochtelijke manier waarover je in romans las. En het leek evenmin op de liefde die ik in het begin voor Krijn had gevoeld.
“Ik ben maar een doorsnee man. Ik kan je geen groots en meeslepend leven bieden, maar wel een veilig leven.” Van achter zijn brillenglazen keek hij me ernstig aan met zijn bruine ogen. “Liefde kan groeien.”
Ik keek naar hem op. “Maar ik weet niet of dat gebeurt. Jij verdient iemand die meer voor je voelt dan alleen vriendschap.”
“Ik ben dertig. Ik ben al mijn hele leven vrijgezel, maar ik weet wat ik wel en niet wil. Nog nooit heb ik een vrouw ontmoet die mij liet voelen wat ik voor jou voel. Als ik mijn leven met je mag delen, en jullie daarbij ook nog eens kan beschermen voor die plurk, dan is dat meer dan ik had durven hopen. Dat dit voor jou alleen vriendschappelijk is, daar kan ik mee leven. Tenminste: als jij dat ook kan,” voegde hij eraan toe.
Ik liet zijn woorden op me inwerken. “Mag ik erover nadenken?” vroeg ik uiteindelijk.
“Natuurlijk.” Hij glimlachte, maar de teleurstelling sijpelde onmiskenbaar door in zijn stem.
Ik draaide me om en liep de woonkamer uit. Op de drempel bleef ik staan. In mijn buik ontstond plotseling beweging. Het voelde als een stil verwijt. Alsof mijn baby zei: “Je bent mijn moeder. Wat kan er nu belangrijker voor je zijn dan mijn veiligheid en toekomst?”
Matthijs was iemand die zelfs bij een uitslaande brand de kalmte wist te bewaren. Hij was bereid om een kind op te voeden dat niet van hem was. Hij bood de rust waar ik naar snakte, en die de baby en ik hard nodig hadden. Hij was lief en hij bracht me aan het lachen.
Ik draaide me om. “Matthijs?”
Hij keek op.
Ik schraapte mijn keel en haakte mijn vingers in elkaar, maar ik hoefde niets meer te zeggen.
Hij liep op me af en drukte een voorzichtige kus op mijn mond, die zowel vertrouwd als vreemd aanvoelde, en sloeg zijn armen om me heen. “Je maakt me zo gelukkig. Vanaf nu wordt alles anders,” fluisterde hij in mijn haren. Terwijl zijn hart tegen het mijne bonsde, voelde ik dat hij gelijk had.
We konden pas trouwen zodra ik officieel een nieuwe identiteit had. Tot mijn verbazing was mijn paspoort niet het eerste dat hij vervalste. De keurige, plichtsgetrouwe Matthijs bleek zich in de oorlogsjaren te hebben ontpopt tot een meestervervalser, die op grote schaal en met succes valse persoonsbewijzen voor Joden en verzetsmensen in elkaar had geknutseld. “Het nieuwe paspoort dat na de oorlog is ingevoerd bevat veel minder beveiligingskenmerken dan het persoonsbewijs van tien jaar geleden, dus vervalsen is een eitje,” meldde Matthijs ongevraagd. “Maak je geen zorgen, Anna.” Toch verraadde de gespannen trek bij zijn mondhoek zijn eigen nervositeit.
Hij nam me mee naar de fotograaf om pasfoto’s te laten schieten, en enkele dagen later lag er een gloednieuw paspoort op de keukentafel.
Mijn maag kriebelde. Ik sloeg het zwart gekafte document open. Vanaf de foto keek een vrouw terug die eigenlijk blonde krullen had in plaats van bruine, en die een bril droeg die ze niet nodig had, maar dat merkte niemand op. Ik zag er niet uit als een vrouw met een dubbelleven, maar als een doorsnee, dertien-in-een-dozijn huismoeder. Iemand die je nauwelijks zou opmerken als ze een ruimte in liep, laat staan onthouden. Onder mijn pasfoto prijkte mijn nieuwe naam. Die was al net zo onopvallend als mijn uiterlijk. “Johanna Jansen,” fluisterde ik.
“Binnenkort heet je Johanna Maas,” stelde Matthijs vast. Hij liet een gelukkige glimlach zien.
“Dankjewel Matthijs.” Ik ging op mijn tenen staan en drukte een kus op zijn wang.
Hij kleurde. “Ik heb het met liefde gedaan, Anna, en het was voor het goede doel. Voor ons.”
Onder mijn borst gloeide triomf. Eindelijk was ik vrij. Vrij van Krijn, vrij van het verleden. Mijn nieuwe leven zou nu echt beginnen.
We prikten een trouwdatum. Op de eerste vrijdag van augustus zouden we elkaar het jawoord geven. Dat was al over vier weken. We besloten een kleine receptie te geven na afloop van de kerkdienst, waar alleen onze getuigen bij aanwezig zouden zijn: een goede vriend van Matthijs en zijn jongere broer Ben. Ik had Matthijs’ broer nog niet ontmoet, omdat Ben enkele jaren eerder naar Amerika was geëmigreerd, waar hij als fotograaf werkte. Speciaal voor de huwelijksreceptie kwam hij naar Nederland.
“Lijken Ben en jij op elkaar?” informeerde ik. Matthijs en ik zaten in de tuin te eten. Het was een mooie zomeravond en de avondzon wierp een oranjeroze gloed over zijn keurig aangeharkte border.
“Qua uiterlijk wel. Innerlijk niet. Mijn broer is een dromer.” Er klonk enige afkeuring door in Matthijs’ stem. Hij prikte een spruitje aan zijn vork. “Ben is fotograaf. Hij reist van hot naar her voor opdrachten, zonder de tijd of het geld om ergens iets op te bouwen. Dat is typisch Ben. Ik moet er niet aan denken, zo’n rusteloos en onzeker bestaan, maar hij is een artistieke dromer die graag risico’s neemt.”
“Ik vind het mooi als mensen hun dromen volgen,” antwoordde ik.
“Je hebt gelijk: je droom kunnen volgen is mooi,” zei hij. “Mijn droom heet ‘ons’.” Hij legde zijn hand op mijn bovenbeen. “Nog drieënhalve week en dan mag ik je mijn vrouw noemen. Ik kan niet wachten.”
Ik glimlachte en verplaatste een aardappel op mijn bord.
Een hete zomerzon brandde op de slaapkamerruit. Ik stond op een krukje, en gehuld in een oude tuinbroek van Matthijs trok ik de laatste band pastelgele verf langs het kozijn van de logeerkamer. Ondanks onze trouwplannen sliep ik hier nog. Correct als Matthijs was, vond hij het vanzelfsprekend dat bepaalde slaapkameractiviteiten pas zouden plaatsvinden na de huwelijksplechtigheid. Dat luchtte me meer op dan ik wilde. Kort na ons huwelijk zou ik bevallen, en daarna zou de logeerkamer dienstdoen als babykamer.
Mijn rug voelde klam en mijn benen protesteerden. Ik zette de kwast in een blik, liet me op het krukje zakken en nam een paar slokken water.
Mijn buik groeide gestaag, de baby werd steeds beweeglijker en Matthijs en ik leerden elkaar steeds beter kennen. ’s Avonds praatten we veel. We luisterden naar de radio, gingen naar de bioscoop op het Rembrandtplein, of we lazen. Vooral de medische boeken uit de omvangrijke boekenkast van Matthijs verslond ik: van encyclopedieën en doktersromannetjes tot Herinneringen, de memoires van Aletta Jacobs.
Als Matthijs overdag naar zijn werk was, vulde ik mijn dagen met het huishouden en bereidde ik me voor op zowel de trouwerij als de komst van de baby. Ik naaide van oude, gebloemde gordijnstof een bruidsjurk met ruimte voor mijn uitdijende buik en breide babykleertjes. Op zolder vond ik een rotan wieg waar Matthijs en zijn broertje Ben vroeger in sliepen, die ik oplapte met dezelfde gordijnstof.
Hoewel ik met de voorbereidingen op het moederschap genoeg omhanden had, viel het me steeds meer op dat Matthijs ’s avonds voldaan en vol verhalen thuiskwam. Hij maakte dingen mee met collega’s en burgers, had uitdaging en verantwoordelijkheden. Die van mij gingen niet verder dan de was op kleur sorteren en koken.
Toen ik nog met Krijn in Stavenisse woonde, had de sleur van het huisvrouwenbestaan me nooit parten gespeeld. Nu ik steeds meer tot rust kwam, realiseerde ik me hoe eentonig het voortkabbelende leven van een vrouw was. Het was een luxeprobleem waar ik voorheen een moord voor gepleegd zou hebben. Aan de andere kant: ik was net vierentwintig.
Plotseling werd ik opgeschrikt door het snerende getring van de voordeurbel. Abrupt schoot ik omhoog. Afgezien van één colporteur en een nieuwsgierige buurvrouw had hier overdag nog nooit iemand aangebeld.
Door het openstaande slaapkamerraam klonk het lage kuchje van een man, gevolgd door gebons op de voordeur. Ik tuurde voorzichtig door het klapraam.
Op het tuinpad stond een lange man met warrig bruin haar. Er bungelde een grote rugzak om zijn schouder.
Ik fronste en veegde de verf van mijn handen, klom de trap af en trok de voordeur open.
Voor me stond een man die ik eind twintig schatte. Hij droeg een crèmekleurig overhemd met opgerolde mouwen, waar een stel zongebruinde armen uit staken. Hij had iets bekends over zich, al had ik hem niet eerder gezien. Naast zijn voeten stond een grote leren koffer.
Hij glimlachte breed. “Jij moet Anna zijn. Ben Maas, de broer van.”
Ik realiseerde me dat ik hem aanstaarde, en met enige vertraging beantwoordde ik zijn uitgestoken hand. “O. Sorry, ik had je pas volgende week verwacht. Ik was aan het verven,” verklaarde ik volkomen overbodig. Mijn tuinbroek zat vol pastelgele spatten.
“Ik overval je. Ik had even moeten bellen.” Hij maakte een wegwerpgebaar. “Ik ben eerder in Nederland vanwege een fotografieklus. Maar als het niet uitkomt, ga ik naar een pension.”
Ik herpakte me en trok de deur verder open. “Welnee, natuurlijk ben je welkom. Matthijs zal verrast zijn als hij straks thuiskomt.”
Na het uitwisselen van de nodige beleefdheidsfrasen over Bens lange vliegreis en het aanstaande huwelijk, installeerden we ons met een glas fris onder de parasol in de achtertuin.
Terwijl Ben anekdotes opdiste over een beschonken medepassagier in het vliegtuig, nam ik hem tersluiks in me op. Hij was grover gebouwd dan Matthijs, zijn haar was voller en lichter van kleur en in tegenstelling tot zijn broer droeg Ben geen bril. Afgezien daarvan hadden ze duidelijk dezelfde gezichtstrekken. Toch was de energie die van Ben uitging anders. Vrijer, lichter, nonchalanter.
Ben liet zijn stem dalen. “Matthijs vertelde me van je situatie.”
Ik knikte en streek een onzichtbare kreukel in het tafelkleed glad.
“Dapper dat je uit dat huwelijk bent gestapt,” vervolgde hij. “Matthijs en ik hebben als jongens van dichtbij meegemaakt hoe het is om met zo’n kerel te leven.”
“Zonder Matthijs had ik dit waarschijnlijk niet doorgezet,” bekende ik. “Hij heeft me enorm geholpen. Ineens ziet de toekomst er heel anders uit.”
“Wat ga je nu doen?” Ben leunde achterover en trok een enkel op zijn knie.
“Om te beginnen: trouwen en moeder worden.”
“En verder? Heb je nog andere toekomstdromen?” vroeg hij, alsof hij gedachten kon lezen.
Ik draaide aan mijn glas Exota en staarde naar het mierzoete en knaloranje vocht. In het Maagdenhuis, waar ik opgroeide, bestond er niet zoiets als nadenken over een toekomst. Je werd dienstbode, trouwde met een goede katholiek en kreeg kinderen. Daarom volgden alle weesmeisjes intern dezelfde opleiding, die verwant was aan de huishoudschool. Het dodelijk saaie lesprogramma bestond uit koken en schoonmaken. Het enige boeiende vak was Algemene Vorming, waarin aandacht werd besteed aan EHBO en biologie. De werking van het menselijk lichaam fascineerde me. En toen ik tijdens geschiedenis over Aletta Jacobs hoorde, de eerste vrouwelijke huisarts, groeide die fascinatie alleen maar. Dit was wat ik wilde. De nonnen wilden niet lang stilstaan bij een vrouw die het brutale lef had om ondanks haar sekse zomaar huisarts te worden. Maar ’s avonds in bed, luisterend naar het zachte gesnurk van de andere meisjes op de slaapzaal, fantaseerde ik dat ik net als Aletta Jacobs mijn eigen huisartsenpraktijk bestierde.
Later, in Stavenisse, toen ik zelf met enige regelmaat een huisarts moest bezoeken als Krijn weer een van zijn uitbarstingen had gehad, werd dat gevoel sterker. Als ik huisarts was, dan zou ik ingrijpen als een patiënte zo vaak met wonden, kneuzingen en ongeloofwaardige smoezen binnenkwam. Als.
“Als ik de keuze had gehad, dan zou ik geneeskunde studeren en huisarts worden.”
“Waar een wil is, is een weg.” Ben viste een pakje sigaretten uit zijn borstzakje en stak er een op.
Ik tuitte bedenkelijk mijn lippen. “Niet voor een hoogzwangere vrouw met een huishoudschooldiploma. Om te worden aangenomen is er niet alleen een ‘wil’ nodig. Ook een gymnasiumdiploma.”
“Ongetwijfeld. Maar de vraag is: hoe graag wil je dit?” Hij nam me peilend in zich op. “Je bent een intelligente vrouw. Van alleen maar dweilen en koken sterven je hersencellen af.”
Ik schoot in de lach.
“Je zei het zelf al: de toekomst ligt weer open.”
Plotseling zwaaide het tuinhek open. Matthijs reed zijn fiets de tuin in en keek verbaasd op naar de onverwachte logé. “Ben! Kerel! Jij zou toch volgende week pas komen?”
Terwijl de broers elkaar omhelsden en lachend op de schouder sloegen, galmden Bens woorden na.
Een week later, op een grijze dinsdagmiddag, zette een taxi me af voor de Faculteit der Geneeskunde in Leiden. Een breed poortgebouw met hoge raampartijen, waar iets imponerends van uitging.
In mijn buik trappelde de baby onrustig. Ik streek met mijn klamme handen langs mijn jurk en meldde me bij de receptie. “Ik heb een afspraak met prof. dr. Wertheijmer.”
De receptioniste bracht me naar een kantoorruimte met plafondhoge boekenkasten en notenhouten meubilair, waar een vage zweem van sigaren hing. “Neemt u plaats. De decaan komt zo bij u.”
Nerveus bleef ik achter.
Er was een week verstreken sinds Bens komst. Het was alsof zijn woorden een luikje hadden geopend in mijn hoofd, dat niet meer gesloten kon worden. Overdag, als Matthijs naar zijn werk was, spraken we erover. Was studeren écht onhaalbaar? Met hernieuwde energie ging ik op onderzoek uit. Theoretisch bleek het mogelijk zonder diploma toegelaten te worden tot de studie geneeskunde, door het afleggen van een examen. In de praktijk liet de faculteit zelden iemand zo’n toelatingsexamen afleggen. Dat ik een vrouw was en bovendien hoogzwanger, werkte ongetwijfeld niet in mijn voordeel.
Om toch op audiëntie te mogen bij de decaan, had ik mijn afspraak schriftelijk aangevraagd, en ondertekend met: ‘Hoogachtend, A. Jansen’. Daarbij liet ik mijn sekse buiten beschouwing, evenals het feit dat ik nog een toelatingsexamen moest afleggen.
Vanuit de gang klonken voetstappen en achter me zwaaide een deur open. Vlug veerde ik op. Een man van begin zestig met zilvergrijze krullen en een rond uilenbrilletje stapte naar binnen en nam me met enige verbazing in zich op.
Ik liet een – naar ik hoopte – kalme, zelfverzekerde glimlach zien en stak hem mijn hand toe. “Anna Jansen, aangenaam.”
“Prof. dr. Wertheijmer.” Schoorvoetend schudde hij mijn hand, waarna zijn ogen naar mijn buik werden getrokken. Zijn gezicht vertrok. Hij kuchte in zijn vuist en ging tegenover me zitten. “U wilt zich aanmelden voor de studie geneeskunde.”
Ik haalde diep adem. “Om precies te zijn: voor een colloquium doctum-examen.”
Hij trok een wenkbrauw op. “Dus u voldoet ook niet aan de toelatingseisen. Wat is uw achtergrond?”
Ik dwong mezelf hem recht aan te kijken. “De huishoudschool. Maar…”
“De huishoudschool,” echode hij, en liet een schamper lachje horen. “Mevrouw Jansen, u begrijpt hopelijk wel dat dit onmogelijk is?”
“Nergens staat expliciet vermeld dat vrouwen met een huishoudschooldiploma worden uitgesloten van dit traject. De uitkomst van het examen zal uitwijzen of ik geschikt ben.”
De decaan schudde zijn hoofd, alsof het een hele taak was om mij iets bij te brengen. “Dit is zeer ongebruikelijk.”
“Ongebruikelijk, maar niet onmogelijk.”
“Dat waag ik te betwijfelen. U bent in blijde verwachting. Hoe denkt u deze studie te combineren met uw taak als echtgenote en moeder?”
Uw taak als echtgenote en moeder.
“Mijn echtgenoot staat hier volledig achter, en steunt me,” loog ik. Matthijs zat nietsvermoedend op zijn werk en had geen idee van wat zijn aanstaande op dit moment uitspookte. Het was glashelder hoe Matthijs dacht over werkende moeders, en hij keurde dit plan absoluut af.
“Het zal voor mij als moeder zwaarder zijn, maar met discipline en zorgvuldig plannen is dit mogelijk. Het enige wat ik nodig heb, is een moderne, vooruitstrevende faculteit die bereid is mij een toelatingsexamen te laten afleggen.”
Hij keek me smalend aan. “Ik moet u helaas teleurstellen, mevrouw Jansen. Maar ik waardeer uw ambitie. Ik raad u aan om over een tijdje, als uw gezin compleet is, de verpleegstersopleiding te proberen. Al verwacht ik dat de realiteit van het moederschap u dan wel heeft ingehaald.” Hij knikte erbij, alsof hij het roerend eens was met zichzelf. Toen veerde hij op en opende de deur, ten teken dat ons gesprek voorbij was.
Ik bleef zitten. “Wat heeft u te verliezen door mij zo’n examen te laten afleggen?”
Het was even voor vijven toen ik thuiskwam. Matthijs was er nog niet. Ik trof Ben aan in de keuken. Boven het aanrecht had hij een waslijn gespannen, waaraan stroken negatieven hingen te drogen.
Direct keek hij op. “En? Hoe ging het?”
“Ik mag examen doen!” juichte ik. “Over drie weken al.” Ik voelde een bijna kinderlijke blijheid. Ergens onder die opgetogen energie schuurde het besef dat Matthijs not amused zou zijn, maar daar wilde ik nu nog even niet aan denken.
“Wauw! Fantastisch! Gefeliciteerd!” Ben omhelsde me.
Even bleven we zo staan. Ik voelde zijn hart tegen het mijne bonzen, en plotseling leek de luchtdruk te stijgen. Kennelijk pikte Ben het ook op. Abrupt lieten we elkaar los en deden beiden een stap naar achteren.
Ben krabde op zijn achterhoofd. “Ik, eh… Goed gedaan, Anna.”
Ik mompelde iets over een was die opgehangen moest worden, en vlug liep ik de keuken uit.
De slaap wilde die nacht niet komen. Starend naar het plafond probeerde ik de tegenstrijdige gedachten en gevoelens die om voorrang vochten te structureren. De vreemde energie die plotseling tussen Ben en mij in hing, die me verwarde. De blijdschap om de overwinning die ik vandaag had behaald op de faculteit, die daarna overschaduwd werd door Matthijs’ reactie. Toen ik hem na het eten apart nam en vertelde dat ik examen mocht doen bleef hij kalm, maar evengoed was hij woest. Hij liep weg en trok resoluut de deur achter zich dicht. Kans om het uit te leggen was er niet.
Ik kwam overeind en knipte het nachtlampje aan. Plotseling leek de mist in mijn hoofd op te trekken. Een half jaar geleden besloot ik de koers van mijn leven zelf te bepalen. Al waren de omstandigheden anders: ik stond nu op het punt dezelfde fout opnieuw te maken.
Ik sloeg mijn benen over de rand van het bed en schoot in mijn duster. Als ik eerlijk was, wist ik heel goed wat me te doen stond.
Ik liep de gang op en klopte op Matthijs’ slaapkamerdeur.
Het pad naar morgen – deel 1
Na ruim negen maanden in een verpleeghuis keert mevrouw Maas terug naar huis. Tijdens haar laatste avond blikt ze terug op de Watersnoodramp van 1953, en het geheim dat ze al decennia met zich meedraagt.
Het pad naar morgen – deel 2
Als haar laatste avond in het verpleeghuis onverwacht oude wonden openrijt, vertelt Neeltje over haar vlucht uit een gewelddadig huwelijk – en op de allesbepalende keuze om haar eigen dood in scène te zetten.
Het pad naar morgen – deel 3
Neeltje keert terug naar haar appartement na maanden revalideren, maar de stilte en leegte maken haar onzeker. Haar herinneringen gaan terug naar 1953, toen ze met een nieuwe identiteit een veilig leven probeerde op te bouwen.
Het pad naar morgen – deel 4
Lena zwerft door de natgeregende straten van Amsterdam, uitgeput en zonder uitweg. Al dagen zoekt ze vergeefs naar werk en onderdak, terwijl de dreiging van Krijn steeds boven haar hoofd hangt. Zwanger en alleen begint de wanhoop haar te overmannen. Tot ze onverwacht iemand ontmoet die haar lot ingrijpend zal veranderen.






