Het pad naar morgen – deel 2
Leesverhaal
1 maart 2025 · 15:37| Leestijd:18 min
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Log in en probeer Eva digitaal 2 weken gratis. (De proefperiode stopt automatisch.)
Gratis proefperiode aanvragenHeb je al een abonnement?
Gratis inloggen
Praat mee op onze sites, beheer je gegevens en abonnementen, krijg toegang tot jouw digitale magazines en lees exclusieve verhalen.
Door in te loggen bevestig je dat je de Algemene Voorwaarden en Privacyverklaring van de EO hebt gelezen en begrepen.
Hulp nodig?
Check de veelgestelde vragen.
Auteur Rachel van Charante neemt ons opnieuw mee in het turbulente leven van Lena, die noodgedwongen als Anna een nieuwe start maakt in Amsterdam. Wanneer ze als dienstbode bij de familie Elschot aan de slag gaat, haalt het verleden haar al snel in...
Amsterdam, maart 2025
“Ga je het daar niet missen, mam?” klinkt de stem van Marion uit mijn mobiel.
“Misschien wel”, geef ik toe. “Er is hier altijd iemand om mee te kletsen als ik daar zin in heb.” Ik kijk mijn kamer rond. Komende nacht is mijn laatste in dit verpleeghuis. Morgenochtend ga ik na ruim negen maanden terug naar huis, en zal de volgende bejaarde pechvogel deze kamer betrekken.
“Waarom blijf je daar dan niet? Ik zou denken dat jij als huisarts beter zou weten”, sputtert mijn dochter.
“Precies. Daarom weet ik dat oude planten het langst leven als ze niet verpoot worden. En alle benodigde voorzorgsmaatregelen zijn getroffen.”
In de afgelopen weken is mijn appartement omgetoverd tot een mini-verpleeghuis. Mijn wc-pot is vervangen door een hoog seniorenmodel. Om een nieuwe val te voorkomen, zijn er onsierlijke muurbeugels aangebracht, een traplift en een douchestoel geplaatst en zijn mijn vloerkleden weggehaald. Verder krijg ik extra thuiszorg. Ene Ina heeft de schone taak mij voortaan tweemaal per week te douchen. Aangezien ik dat voorheen dagelijks deed, heb ik heb mijn dochter plechtig moeten beloven ’s avonds niet zelf onder de douche te stappen. Als dat de enige opoffering is om mijn zelfstandigheid te behouden, dan maak ik die graag.
Marion laat een bezorgde zucht horen.
“Het zal je verbazen, maar ik breek niet graag mijn heup. Als ik er geen vertrouwen in had, was ik echt niet teruggegaan. Geen zorgen, schat.”
Er klinkt een korte roffel op de deur. Verpleegster Ellemieke wandelt de kamer in. “Goedenavond, mevrouw Maas”, roept ze monter. Als ze ziet dat ik aan het bellen ben, mimet ze: “Koffie?”
“Sorry, ik ga ophangen, ik wil Ellemieke nog bedanken. Tot morgen, schat.” Ik verbreek de verbinding, richt me op uit mijn sta-opstoel en voeg me bij Ellemieke in de kleine keuken.
Terwijl Ellemieke haar armen strekt om een mok uit het bovenste keukenkastje te pakken, valt mijn oog op een blauwe plek op haar arm. Het is een nieuwe. Alweer. Hij gaat deels schuil onder de korte mouwen van haar blauw-witte uniform.
Ze volgt mijn blik, glimlacht gegeneerd en trekt haar mouw iets omlaag.
In stilte weeg ik mijn benadering af. “Heeft hij het weer gedaan, Ellemieke?” vraag ik zacht.
“Hoe bedoelt u?” Ze zet een koffiemok onder het Senseo-apparaat, die pruttelend tot leven komt.
“Sorry dat ik zo vrijpostig ben, lieverd, maar ik zie vaker blauwe plekken bij je.”
“O, maar dat heeft mijn vriend niet gedaan, hoor!” Ze schiet in de lach. “Dat zou wat zijn. Ik zit op turnen. Dan loop je weleens wat op.”
Ik vraag me af welk turntoestel plekken veroorzaakt die op knijpende vingers lijken, maar antwoord: “Gelukkig. Blij te horen dat ik ernaast zat. Ik was huisarts, en ik had helaas te vaak patiëntes in mijn praktijk die te maken hadden met een gewelddadige partner. Vandaar. En ik ben zelf ook ervaringsdeskundige”, voeg ik eraan toe.
Ze fronst. “Wat vreselijk, mevrouw Maas.”
“Het is mijn laatste avond, hier. Heb je tijd en zin om koffie met me te drinken?”
Even later zit ze tegenover me. Ze schuifelt heen en weer op haar stoel. “Bent u uiteindelijk gescheiden van uw man?”
Ik klem mijn blauw-dooraderde handen om mijn koffiemok en begin te vertellen. Hoe verheugd ik was toen Krijn, tegen de wens van zijn familie in, toch voor mij koos: een simpele dienstbode. Hoe heerlijk die eerste maanden waren en hoe zijn houding langzaam veranderde. Ik vertel over die eerste klap en de vele die er volgden. Krijns gemoedstoestand was als een fluitketel: na elke woede-uitbarsting was de druk er even af. Dan was hij juist vreselijk lief, had spijt en beloofde het nooit meer te doen. Maar al gauw bouwde de druk zich weer op en volgden er nieuwe klappen. De rustige tussenpozen duurden steeds korter, en zijn lijst met eisen waaraan ik moest voldoen, werd almaar langer.
“Ging u niet naar de politie?” vraagt Ellemieke voorzichtig.
“Krijn wás de politie. Hij was een innemende politieman en gerespecteerd in het dorp. Zo iemand waar iedereen mee wegliep. Niemand zou me geloven. Dat zei hij ook steeds. ‘En als je me verlaat, dan spoor ik je op. Ik weet je te vinden, in welk hol je ook wegkruipt.’”
“En toch durfde u hem te verlaten?”
“Ik was zwanger van Krijn, en ik vreesde dat hij met ons kindje hetzelfde zou doen. Bovendien werd ik verliefd op iemand anders. Willem gaf me het zetje dat ik nodig had om daadwerkelijk te vertrekken.” Ik zwijg even. “En toen kwam die rampnacht.”
De beelden staan na tweeënzeventig jaar nog veel te levendig op mijn netvlies. Het kolkende zeewater, de snijdende kou. Willem, die voor mijn ogen in de kracht van de stroming verdween.
In de chaotische dagen na de Watersnoodramp drong tot me door dat er maar één manier was om mezelf en mijn kind te beschermen tegen Krijn: door mijn dood in scène te zetten. Erg moeilijk was dat niet. Ons huis was ingestort tijdens de rampnacht, er waren talloze doden en vermisten. Ik nam een abrupt maar definitief besluit, en vluchtte. Op die dag stierf Lena Dieleman-Kramer, en werd Anna Wielaard geboren.
Onderweg kreeg ik een lift aangeboden door de familie Elschot; een knap stel van halverwege de dertig dat eruitzag alsof ze rechtstreeks uit Hollywood kwamen gereden, en hun twee kinderen. Ze waren op weg naar Amsterdam, mijn geboortestad. Een plek waar ik anoniem kon opgaan in de massa. Dankbaar kroop ik op hun achterbank.
Ik zag er gehavend uit en ze vroegen wat er met me gebeurd was.
Ik vertelde dat ik Anna Wielaard heette en niet terug wilde naar Stavenisse, omdat alles daar me deed denken aan mijn geliefde, Willem. Mijn echtgenoot had die nacht niet overleefd, verklaarde ik.
“Lieve hemel”, riep mevrouw Elschot. “Heb je familie in Amsterdam waar je terechtkunt?”
Feitelijk waren er slechts twee mensen in de hoofdstad die ik kende: de oom en tante van mijn echtgenoot. Ik werkte bij Arthur en Nora Dieleman als dienstbode, waardoor ik Krijn ontmoette en we ons verloofden. Koste wat kost moest ik voorkomen dat ik die twee zou tegenkomen en Krijn ontdekte dat ik nog leefde.
Ik voelde mijn hervonden kracht wegebben. “Ik heb nog geen adres”, bekende ik.
Alsof het zo moest zijn, was de familie Elschot op zoek naar een dienstmeisje. De vorige hadden ze moeten ontslaan nadat ze een greep uit zowel de sieradendoos van mevrouw, als de portefeuille van meneer had gedaan. Tegen kost, inwoning én een klein loon van vijf gulden per week mocht ik een kamer bij ze betrekken.
Even twijfelde ik. Maar Amsterdam was groot genoeg om Arthur en Nora Dieleman te ontlopen. Bovendien bood de familie Elschot me precies wat ik nodig had: werk en onderdak. Dit was een buitenkans.
Ik wilde vertellen dat ik in verwachting was, maar ternauwernood slikte ik mijn woorden in. Wie zat er nou te wachten op een inwonende dienstbode die een baby verwachtte? Ik besloot nog even te zwijgen. Voor nu was ik geholpen. Daarna zag ik wel verder.
De familie Elschot woonde in een prachtige villa in Amsterdam-Zuid, die deels verscholen ging achter een hoge beukenhaag. In hun kelder was een ruime dienstbodenkamer afgetimmerd, voorzien van een knus bloemetjesbehang. Het plafond was laag, maar vanuit een smalle kelderkoekoek stroomde er toch daglicht de ruimte in. Behalve een spijlenbed en een nachtkastje had ik een eenvoudig bureau, een garderobekast en zelfs een wastafel tot mijn beschikking. En het voornaamste: Krijn was er niet.
Omdat ik niets meer had, gaf mevrouw Elschot me – naast een dienstersuniform – een paar setjes van haar eigen kleren. Een prachtige, wijd uitwaaierende rok, twee zijden blouses en een botergele petticoatjurk met een bijpassend jasje.
“Is dat echt voor mij?” Ik kon nauwelijks geloven dat deze lieve, onbekende mensen dit allemaal voor me deden.
Mevrouw Elschot wuifde het weg. “Het is al van drie seizoenen geleden.”
Alsof dat uitmaakte. Ik kon wel huilen.
In de maanden die volgden, werd ik gekweld door nachtmerries. Elke nacht opnieuw verdronk Willem voor mijn ogen, waarna ik werd meegezogen in een eindeloze zwarte diepte, het zeewater mijn slokdarm in kolkte en de snijdende kou mijn lichaam verlamde. En elke nacht dook Krijn op. Woedend omdat ik hem verlaten had, beukten zijn vuisten op me in, waarna ik badend in het zweet wakker werd. Maar overdag vond ik afleiding in mijn werk en de familie was vreselijk lief voor me. Langzaam kwam ik tot rust.
Ik dacht Krijn te kunnen uitwissen door simpelweg opnieuw te beginnen, samen met mijn ongeboren kind. Maar ik had moeten weten dat het zo simpel niet zou zijn.
Amsterdam, april 1953
Zaterdagmiddag, even na vijven. In de keuken rook het naar rozemarijn. De achterdeur stond op een kiertje en een okergele namiddagzon scheen stralend naar binnen. Neuriënd schoof ik een schaal met krieltjes in de hypermoderne, elektrische oven van de familie Elschot.
Hun dochter, de achtjarige Emmy, zat huiswerk te maken aan de keukentafel. “Waarom heb jij jouw haren bruin geverfd, Anna?”
“Omdat ik dat mooier vind”, verklaarde ik.
Er waren twee maanden verstreken sinds de rampnacht. Een paar dagen na aankomst verfde ik mijn blonde krullen donkerbruin en van mijn eerste maandloon kocht ik een bril met een donker vlindermontuur. De glazen waren niet op sterkte, maar het resultaat was dat ik er totaal anders uitzag. Dat was niet alleen een voorzorgsmaatregel. Als ik in de spiegel keek, zag ik niet langer Lena, maar Anna. Ik transformeerde ook vanbinnen.
“Ik vond je mooier toen je nog geen bril had”, meldde Emmy. “Je kunt hem beter afzetten”, adviseerde ze.
Ik grinnikte en hakte dille fijn, bedoeld voor een roomsaus. Vanavond organiseerde mevrouw Elschot een diner voor de oude studievrienden van meneer, en zou ik koken voor maar liefst tien gasten. Koken was niet mijn sterkste kant en omdat ik mezelf zo onmisbaar mogelijk wilde maken bij de familie Elschot, had ik in de bibliotheek twee boeken geleend. Het eerste was een kookboek met smakelijke recepten die ingewikkelder leken dan ze waren. Vanavond zou er vooraf een consommé van kip zijn. Het hoofdgerecht bestond uit een zalmbonbon met rivierkreeftjes en krieltjes met rozemarijn, en als dessert zou ik een dame blanche met verse vruchten serveren.
Het tweede boek was een zwangerschapsencyclopedie. Die bewaarde ik stiekem in mijn garderobekast. Volgens de encyclopedie was mijn baby inmiddels zo groot als een perzik en had het armpjes, beentjes en vingertjes. Ik kon me nauwelijks voorstellen dat dit in me groeide. Het ging niet gemakkelijk worden in mijn eentje, maar ik was er intens gelukkig mee en vastbesloten mijn kind een goede toekomst te bieden. Elke avond bad ik dat het een meisje zou zijn. Het leek me dat een meisje minder snel de gewelddadige trekken van haar vader erfde. Was het een jongetje, dan zou ik alles op alles zetten om een eventuele agressieve aard vroegtijdig in de kiem te smoren.
Ik pakte het damasten tafellaken en het goede servies uit de servieskast en liep naar de eetkamer: een ruimte aan de achterzijde van het huis met een chic, zachtroze behang, die zicht gaf op de keurig aangelegde achtertuin.
Ik dekte de tafel en positioneerde het zilveren bestek naast de borden. Nog even en mijn buik zou zichtbaar groeien. Ik moest het de familie Elschot gaan vertellen. Maar ik vreesde dat mijn zwangerschap direct een einde aan mijn dienstverband zou betekenen, en steeds schoof ik het voor me uit. Ik had het zo fijn hier.
Binnenkort. Binnenkort zou ik het vertellen.
Tegen half zeven had ik zelf in de keuken gegeten met de kinderen, en klonk de deurbel. De eerste gasten arriveerden.
Meneer en mevrouw Elschot zagen er weer prachtig uit – hij droeg een zwart kostuum met vlinderstrik, zij een bordeauxrode petticoat – en openden zelf de deur voor hun gasten.
Terwijl ik in de keuken de consommé opwarmde en de borden voor het hoofdgerecht opmaakte, klonken er vanuit de hal vrolijke stemmen, gelach en het getik van hakken op het marmer.
“Welkom!” riep mevrouw Elschot.
“Kind, wat zie je er weer bééldig uit”, complimenteerde een vrouwenstem. Meteen daarna gevolgd door een mannenstem. “Dus je hebt een televisie gekocht, Herman? Die wil ik dadelijk eens bewonderen.”
Die stemmen. Mijn handen bevroren boven de borden.
De visite werd meegetroond naar de eetkamer.
Ik legde een klamme hand tegen mijn mond. Mijn veranderde uiterlijk kon me in de stad, op een zekere afstand, prima redden. Maar van dichtbij zouden mijn nieuwe kapsel en bril onmogelijk verhullen wie ik was. Ik had Krijns oom en tante dan wel niet meer gezien sinds onze bruiloft, anderhalf jaar geleden, maar daarvóór had ik twee jaar voor ze gewerkt. Als Nora en Arthur daadwerkelijk aan tafel zaten, kon ik onmogelijk het diner uitserveren.
Er druppelden andere gasten binnen.
Muisstil bleef ik achter de gesloten keukendeur staan en probeerde me te concentreren op de stemmen uit de eetkamer, maar die van Nora en Arthur hoorde ik niet meer. Ik twijfelde. Vergiste ik me niet? Ik had meneer en mevrouw Elschot immers nog nooit gehoord over Arthur en Nora Dieleman.
In de hal klonk het gedecideerde getik van hakken op het marmer. De keukendeur zwaaide open. Mevrouw Elschot glimlachte. “Wat ruikt het hier heerlijk. Ben je zover, Anna? We willen graag beginnen met het voorgerecht. Wat is er? Je ziet bleek. Voel je je niet lekker?”
“Sorry. Ik voel me inderdaad niet zo goed.” Ik mompelde iets over een griepje.
“O jee! Uitgerekend vanavond?” Mevrouw legde een hand op mijn voorhoofd. “Geen koorts... Zou je het toch willen proberen?”
Vanuit de eetkamer klonk de bulderende lach van meneer.
Toen schoot door me heen dat de gasten van vanavond oude studievrienden van hem waren. Meneer Elschot was advocaat en Arthur deed iets bij de gemeenteraad. Het was onwaarschijnlijk dat die twee oud-studiegenoten waren. “Natuurlijk. Ik kom eraan.”
Opgelucht verdween mevrouw achter de keukendeur.
Ik schonk de soepkommen vol en zette ze op een dienblad. Haalde diep adem en liep de eetkamer in. In luttele seconden nam ik op wie er aan tafel zaten. Prompt voelde ik me van onder tot boven ijskoud worden.
Daar zaten ze. Arthur en Nora, tussen alle andere gasten, midden aan de lange tafel.
Mijn hart beukte tegen mijn ribben.
“Dit is Anna, onze nieuwe dienstbode”, riep mevrouw Elschot. “Ze is zó’n zegening. En ze is ook zo goed met de kinderen.”
“En ze kookt de sterren van de hemel”, voegde meneer eraan toe.
Alle hoofden draaiden mijn kant op.
Ik sloeg mijn ogen neer en mompelde een bedankje. Met klamme handen serveerde ik de soep uit. Zonder op te kijken voelde ik Nora’s ogen op me branden.
Krijns oom stootte zijn vrouw aan. “Wat is er? Je kijkt alsof je een geest hebt gezien.”
“Misschien wel. Ik zou toch zweren dat dat Lena is”, fluisterde Nora, maar hard genoeg om het te horen.
Ik was bij de laatste soepkom aanbeland. Met trillende handen zette ik hem meneer Elschot voor.
“Wie is Lena?” vroeg een andere gast.
“Onze aangetrouwde nicht uit Stavenisse, Zeeland”, antwoordde Arthur.
“Ze was ons dienstertje en toen trouwde ze met Arthurs neef. Tja”, voegde Nora eraan toe, alsof ze wilde zeggen: dat was niet onze keuze. “Maar nee, ik zie het al. Het is Lena niet. Dat is ook onmogelijk. Die arme griet is omgekomen bij de ramp.”
“Wat een ellende, wat daar gebeurd is”, riep mevrouw Elschot. Ze nipte aan haar wijn. “Anna komt trouwens wel uit Zeeland. Na de ramp is ze hiernaartoe verhuisd. Toevallig, nietwaar Anna?”
Er viel een geladen stilte.
Plotseling begon de ruimte om me heen te draaien.
“Anna? Anna, hoor je me?” Aan de rand van mijn bewustzijn klonk een onbekende, zware mannenstem. Ik opende mijn zware oogleden. Er kwam een draaikolk van beelden op me af die me misselijk maakte.
Ik probeerde scherp te stellen. Ik lag ineens op de sofa in de salon. Iemand moest me hiernaartoe gedragen hebben.
Binnen mijn gezichtsveld dook een man op met een grijze snor en een krijtstreeppak. Hij rook naar sigaren. Naast hem stond mevrouw Elschot. De dubbele deuren naar de eetkamer waren discreet gesloten. Daarachter klonken gesmoorde stemmen van de gasten die het diner voortzetten.
Tussen mijn benen voelde het vochtig. Had ik het in mijn broek gedaan? Beschaamd keek ik omlaag.
De man met de snor vertelde huisarts te zijn. “U bent wat bloed verloren”, meldde de dokter. “Kan het zijn dat u in verwachting bent?”
Ik sloot mijn ogen een tel. Er rolde een warme traan langs mijn wangen. “Ja”, piepte ik. “Ik ben zwanger. Mijn baby… Is alles in orde?”
De rood gestifte lippen van mevrouw Elschot veranderden in een smalle streep.
De dokter vroeg me mijn buik te ontbloten. Hij zette een houten toeter tegen zijn oor en ging ermee over mijn buik. “Geen zorgen, ik hoor een hartje.”
Opluchting overspoelde me.
“Maar er kán sprake zijn van een dreigende miskraam”, vervolgde hij. “Ik heb begrepen dat u een stressvolle gebeurtenis achter de rug heeft. Daarom schrijf ik u twee dingen voor: een week absolute rust, en DES. Dat is een medicijn, een synthetisch oestrogeen. Ik raad aan het gedurende uw verdere zwangerschap te slikken.” De dokter begon de voordelen van DES op te sommen. Behalve ter voorkoming van een miskraam was het kennelijk goed tegen haaruitval, acne en tig andere zaken. Hij krabbelde wat op een briefje en reikte het me aan. “Het kan morgen worden afgehaald bij de apotheek.”
“Dank u, dokter”, zei mevrouw Elschot. Haar normaal zo montere stem klonk lager dan gewoonlijk.
Ik keek haar aan en zag dat alles veranderd was tussen ons.
“Goed, vanavond ga jij rusten. Het diner serveer ik zelf uit.” Mevrouw sloeg op haar bovenbenen en veerde op. “Hoe we dit verder oplossen zien we later wel. Lukt het om zelf je kamer te bereiken?”
Vanuit mijn bed in de kelderslaapkamer luisterde ik de daaropvolgende uren gespannen naar de geluiden die van boven kwamen. Gepraat van gasten, af en toe een lach, getinkel van glazen.
De aanvankelijke opluchting dat de dokter een hartslag had gehoord, werd nu overschaduwd door een unheimisch gevoel. Hoe was het in hemelsnaam mogelijk dat Krijns oom en tante uitgerekend hier opdoken?
Ik kon alleen maar hopen dat ze daadwerkelijk geloofden dat ik een toevallige dubbelganger was. Maar zelfs dan sloot ik niet uit dat Nora Krijns moeder zou inlichten, en dan zou het nieuws over Lena’s zwangere dubbelganger, die van d’r graatje ging tijdens het serveren van het diner, Krijn vanzelf bereiken.
Dit was niet goed. Dit was helemaal niet goed.
Het was ruimschoots na middernacht toen de stemmen wegstierven en de voordeur voor de laatste keer dichtsloeg. Direct sloeg ik mijn benen over de rand van het bed, schoot in mijn duster en liep naar boven. Ik moest redden wat er te redden viel.
Vanuit de salon klonken de zachte stemmen van meneer en mevrouw. De deur stond op een kiertje.
“Dus Anna heeft de buik vol benen? Mooi is dat”, mopperde meneer.
In de hal bleef ik abrupt staan.
“Als we dat geweten hadden, dan hadden we haar natuurlijk geen betrekking aangeboden. Maar goed, misschien wist ze het niet.”
“Natuurlijk wel, Herman. Een vrouw wéét zoiets”, antwoordde mevrouw geërgerd. “Ze heeft het bewust verzwegen. Maar dat is nog niet het ergste. Nora zei: ‘Ze heeft haar uiterlijk veranderd, maar ik herkende die meid metéén. Ze heet helemaal geen Anna. Dat is Lena, ons oude dienstertje.’ En nu komt het: Anna – of Lena – is getrouwd met hun neef, en die is springlevend. Ze ís helemaal geen weduwe. Zelfs dat is een leugen. Die arme man heeft maanden gedacht dat zijn vrouw niet meer leefde, hij was er kapot van.” Mevrouw produceerde een schamper geluid. “Deze is nog erger dan onze vorige dienstbode. Ik heb gewoon een oplichtster in huis verwelkomd.”
Ik zette een vuist tegen mijn mond en kneep mijn ogen stijf dicht. Achter mijn oogleden prikten tranen.
“Allemachtig”, mompelde meneer Elschot. “Toch is het vreemd. Waarom zet ze haar dood in scène om haar man te verlaten? Ze is nota bene zwanger.”
“Eerlijk gezegd interesseert me dat even niet. Al die leugens! ’t Liefst had ik haar vannacht nog op straat gezet, maar ik heb Arthur beloofd haar hier te houden, totdat haar echtgenoot hier is. Ze hebben hem ingelicht, hij is al onderweg. Hij kan elk moment hier zijn.”
“Wat, vannacht nog? Lieveling, moeten wij ons hier echt mee bemoeien?”
“Ik ben degene die een nieuwe dienstbode kan zoeken, hè?”
Ik draaide me om. Vlug maar geruisloos daalde ik de keldertrap weer af. Gejaagd verving ik mijn nachthemd door mijn eigen oude kleren, het setje waarin ik gekomen was. De kleren van mevrouw liet ik hangen. Ik griste het recept voor DES van mijn bureau, evenals de paar guldens die ik in de afgelopen weken verdiend had, en stopte ze in de zak van mijn wollen mantel. Ik wierp een blik op het smalle kelderraam, twijfelde, en toen naar de trap naar boven. Ze zouden de voordeur in het slot horen slaan.
De kelderkoekoek dan maar. Snel schoof ik een stoel onder het raam. Ik trok me op en perste me door de smalle opening naar buiten. Regen sloeg in mijn gezicht. Ik zette de kraag van mijn mantel op en sloop de voortuin uit. Grind knerpte onder mijn schoenzolen. Aan het einde van de brede laan doemden twee koplampen op. Ik schoot een zijpad in en begon te rennen.
Tekst: Rachel van Charante