
PremiumOtto de Bruijne haatte Kerst, maar raakte er nooit over uitgedacht: 'Zelfs je veters strikken heeft met Kerst te maken'
Interview
15 december 2025 · 09:37| Leestijd:13 min
Lees gratis verder
Meld je nu aan en krijg 3 maanden gratis onbeperkt toegang tot alle artikelen en digitale magazines van Visie.
Lees gratis verder
Meld je nu aan en krijg 3 maanden gratis onbeperkt toegang tot alle artikelen en digitale magazines van Visie.
Als jongeman had kunstenaar, spreker en schrijver Otto de Bruijne (76) een gloeiende hekel aan Kerst. En dan vooral aan alle glitter en glamour eromheen. Toch raakt de voormalige EO-presentator er levenslang maar niet over uitgedacht. “Ik geloof dat Jezus in een loofhut is geboren.”
Otto kan zich nóg het gevoel herinneren van die zwarte kriebelpootjes op zijn neus, uit de tijd dat hij een jaar lang volledig verlamd in bed lag door complicaties na een operatie. Op een dag landde er een bromvlieg op zijn gezicht. Geen spier kon hij bewegen om hem te verjagen.
Toen een verpleegster binnenkwam, vroeg hij: “Zou u die vlieg even willen weghalen?” “Dat staat niet in mijn protocol”, antwoordde ze tot zijn stomme verbazing. Ze draaide zich om en verliet de kamer. Een poosje later kwam ze terug. Gewapend met een handdoek klauterde ze op Otto’s ziekenhuisbed en sloeg het beestje morsdood tegen het systeemplafond waarop hij inmiddels zat.
“Met gevaar voor eigen leven deed ze dat voor me”, zegt Otto glimlachend, halverwege het gesprek. Vooroverbuigend: “Wat mij betreft, heeft dat alles te maken met Jezus – en met Kerst.”
Kleurrijke kunstwerken
Kleurrijke kunstwerken van zijn hand sieren de wanden van Otto’s lichte hoekwoning in Voorthuizen. Hijzelf zit aan tafel en schuift een boek opzij waarin hij net nog zat te lezen: Wie is de mens? van de Pools-Amerikaanse rabbijn Abraham Heschel (1907-1972). Achter zijn stoel, naast een zwartgelakte vleugel, staat Otto’s rollator. Sinds zijn verlamming, die hij in 2006 opliep, is het nooit meer helemaal goed gekomen met zijn benen. “Na een jaar kon ik, met hulp van twee mensen, 16 seconden staan. Nu loop ik weer. Met een rollator, maar toch.”
Hoe beleefde jij Kerst toen je nog een kind was, opgroeiend in een predikantsgezin?
Grijnzend: “Da’s lang geleden, hè? Och ja… Kerst was natuurlijk hét hoogtepunt van het jaar, voor ons. We waren met acht kinderen, van wie ik de jongste was. We hadden een kerstboom met echte kaarsjes erin. Met een emmer en een spons ernaast, voor het geval dat. Ik herinner me vooral de lichtjes, de sfeer, de gezelligheid. De tijd toen geluk nog heel gewoon was. Mijn vader – gereformeerd predikant – noemde de kerstperiode altijd de tiendaagse veldtocht, naar de tien dagen in 1831 dat wij België bestreden. Die man was dan nauwelijks thuis.”
Ik dacht: geef mij maar Pasen
Cosmetisch kerstfeest
“Later”, zegt hij, “vond ik uitgerekend Kerst een van de meest verschrikkelijke feesten die ik kon bedenken. Dat was rond mijn 20e. Het had te maken met die vreselijke kerstjingles in de supermarkten, de totale commercialisering, de… diepteloosheid. Een cosmetisch kerstfeest. Inhoudsloos. Een theater zonder toneelstuk. Er zitten mensen in de zaal, alleen gebeurt er niks. Ik dacht: geef mij maar Pasen.”
Wanneer verdampte jouw aversie tegen het kerstfeest?
“Nou, het grappige was dat wijlen dominee Wim Bouw een keer tegen me zei: ‘Kerst? Dat is het mooiste feest om over te preken.’ Die opmerking zette me wel aan het denken.” Lachend: “Sindsdien heb ik wel twintig kerstverhalen geschreven, en ben ik met name rond Kerst druk bezig met lezingen en zo. En nu weer dit interview. Heel gek. Misschien is het wel een soort uitdaging van Boven: ‘Ga er maar aan staan.’”
Aan wat?
“Dat verhaal over Jezus’ geboorte in een hut. Een loofhut.”
Dat hele 25 december-verhaal klopt niet
Verrassend. Je gelooft dat Jezus niet in een stal of een grot, maar in een loofhut is geboren?
“Ja, ergens in de herfst. Sowieso niet in de winter: veel te koud voor schapen in het veld. Dat hele 25 december-verhaal klopt niet. Ik geloof dat Jezus rond het Loofhuttenfeest is geboren. En dat deze herders schapen hoedden die geselecteerd waren voor de offerdienst in de tempel. Gertruud Bakker schrijft daarover in haar boek De Joodse Jezus.”
We hebben jaarlijks een adventsperiode, om bewuster toe te leven naar Kerst. Ervaar je dat als waardevol?
“Absoluut, dat vind ik ontzettend belangrijk. Toeleven, daar heb je tijd voor nodig. Zo’n kerkelijk jaar, met vaste ritmes, is cruciaal.” Met gespreide handen: “Ik kan het in mijn eentje allemaal niet volbrengen. Maar ik zit als het ware op de wagen en mag meerijden. Dat is een voorrecht. Ik heb het nodig. Ik kan niet geloven, want ik heb geen geloof. Mijn geloof is geleend.”
Van wie?
“Van Abraham, Isaak en Jakob. Mijn geloof is ook geleend van mensen die naast mij zitten in de kerk, die het op hun beurt óók geleend hebben. We horen elkaar dingen zeggen en zingen waarvan we denken: wat ís dit, wat wij geloven? God die méns wordt? Soms kan ik het zelf niet meer zeggen. Maar dan zegt de ander het wel. En andersom. Dat een kind in de kribbe God zou zijn? Dat de Schepper van hemel en aarde zich in de handen van mensen laat leggen, gaat liggen, z’n luiers laat verschonen, z’n billetjes laat afwassen? Dat is toch een absurditeit?”
Uit mezelf kan ik het helemaal niet geloven
Kruipend en waggelend
Otto laat een stilte vallen en denkt na, de ogen even dicht. “Kruipend en waggelend gaat Hij de wereld in. Een Kind van zijn tijd: Hij kende geen paracetamol, geen antibiotica, geen neurochirurgie of ruimtevaart. God kruipt in onze taal. God kruipt in onze horizon. God kruipt in onze cultuur. Dit bedenkt geen mens, zegt Paulus. Uit mezelf kan ik het helemaal niet geloven. Daarom moet ik het ontvangen. Uiteindelijk zeg ik er ‘amen’ op, jazeker. Niet uit mezelf. Door Gods Geest. Anders was het, zoals sommige critici gelovigen verwijten, inderdaad projectie. Niet meer dan… een glimmende kerstbal.”
Een ouderwets kerstliedje zegt: ‘Zijn wieg was een kribbe, zijn troon was een kruis.’ Houd je van dat soort paradoxen?
Met opgeheven armen: “Prachtig. Prachtig. God die alles omkeert.”
Terwijl je het kerstverhaal van jongs af aan kent, blijf jij je erover verwonderen?
“Nou en of. Neem alleen al die geboorte uit een meisje van een jaar of 14. Een maagd. Een mysterie. Je denkt meteen: hoe kan dat? Maar in de Bijbel staat dat bij God alles mogelijk is. Maria ontvangt dit leven van God zelf. Probeer dat alsjeblieft niet uit te leggen.”
Otto vouwt zijn handen tot een kommetje en zegt: “Je moet binnen de cirkel blijven waarin het gezegd wordt. Ga het niet verklaren. Probeer het niet wetenschappelijk te bewijzen. Ga er niet rationeel naar kijken. Blijf in die cirkel waarin deze taal wordt gesproken: de Geest verwekt de Zoon van God, in een Joodse vrouw. Waarom is dit belangrijk? Omdat dit kind Mensenzoon én Zoon van God is.”
Met twee handen plat op zijn wat dunner geworden haardos: “Dan denk je toch: o nee, dat geloof ik niet?”
Stilte. Dan, met een grote glimlach: “Klopt, gefeliciteerd! Anders had je het zélf wel kunnen bedenken. Maar dat kan geen mens. Dus: geloof het maar. Leef ermee. Vertrouw het. Geloven is vertrouwen, geen verstandelijk weten. Overal waar in Bijbelvertalingen ‘geloof’ staat, lees ik ‘vertrouwen’. Zowel in het Hebreeuws als in het Grieks is dat de betekenis van het grondwoord. Bijvoorbeeld, Johannes 3:16: ‘Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat eenieder die… op Hem vertrouwt.’ En ‘die vertrouwt’ wil zeggen: die Gods weg gaat. Er zit dynamiek in.”
Ik ben nooit christen geworden, ik ben op weg gegaan
‘De Weg’ is in Handelingen ook een aanduiding voor de jonge beweging van christenen.
“De term ‘mensen van de Weg’ is mij veel liever dan ‘christenen’. Weet je, ik ben nooit christen geworden. Ik ben op weg gegaan. Door Christus ben ik mens geworden. God wil dat we, op de weg achter Jezus aan, mens worden. Dat is voor mij een heel belangrijk thema, waar ik nu al zo’n vijftig jaar mee bezig ben.”
Joodse denkers
“Dat God zo klein is geworden, betekent voor mij allerlei dingen”, zegt Otto even later. “Onder andere dat Hij al wat menselijk is heeft geadopteerd, inclusief schijnbaar onbelangrijke details, het alledaagse. Zelfs je veters vastmaken doet ertoe, heeft met Kerst te maken.”
Heb je God ook ‘in het klein’ ervaren toen je zelf verlamd was, en keihard met je eigen kwetsbaarheid werd geconfronteerd?
Direct: “Jazeker. Toen een verpleegster op mijn bed klom om een vlieg die mij hinderde dood te slaan, was dat een daad van compassie. Misschien had ze, omdat het niet in haar protocol stond zoals ze aangaf, erdoor in de problemen kunnen komen. Of ze had van mijn bed kunnen vallen en haar nek kunnen breken. Maar ze deed het. Voor mij. Dat is Jezus. Dat is Kerst. God is zó klein geworden dat Hij mensen in staat stelt met kleine daden van naastenliefde iets groots te doen.”
Er was ook een tijd in je leven dat je het geloof bij het grofvuil had gezet.
“Ja. Op mijn 15e heb ik het geloof vaarwel gezegd. Het zei me allemaal niets meer. Om toch iets van zingeving te ervaren, stortte ik me op andere dingen.”
Zoals protesteren tegen de Vietnamoorlog én tegen Billy Graham?
“Haha, inderdaad. Op 24 april 1970 stond ik samen met anderen te flyeren voor de ingang van de Expo in Hilversum. Daar werd een toespraak van de Amerikaanse evangelist Billy Graham live uitgezonden vanuit Dortmund. In de flyer stond: ‘Hoe kun je je oren laten hangen naar een dominee die staat te bidden met de Amerikaanse president Nixon, die de Vietnamezen met napalm om de oren gooit?’ En: ‘Billy Graham houdt u voor de gek, door u een goedkope trip naar de hemel aan te bieden.’”
Otto schiet in de lach: “Toenmalig Opwekking-directeur Peter Vlug, organisator van dit evenement en later mijn goede vriend, stuurde ons weg. Kort daarna liep ik mijn broer, die eerder tot geloof was gekomen, tegen het lijf. ‘Kom Ot, ga mee’, zei hij. Ik had toch niks anders te doen: mijn flyers waren op. Dus ik zat naast mijn broer naar Grahams toespraak te kijken en te luisteren, op de twintigste rij of zo.”
Dat veroorzaakte bij mij een gigantische kortsluiting
En?
“Hij zei precies wat ik had verwacht. Tenenkrommend: de wereld is een zinkend schip, een Titanic. We moeten niet op het bovendek stoelen gaan verplaatsen, maar in de reddingsboot springen – daarmee bedoelde hij Jezus. You can jump now! zei hij: ‘Je kunt nu springen!’”
Otto wijst naar zijn rechter slaap. “Dat veroorzaakte bij mij een gigantische kortsluiting. Ik vond dit zo’n ongelofelijk egocentrische vorm van christen-zijn… Het idee dat je van deze wereld af springt, in de reddingsboot Jezus, en dan direct naar de hemel gaat en deze aarde naar de gallemiezen laat gaan… Als gereformeerd-synodaal jochie heb ik altijd meegekregen: deze aarde, de schepping, doet ertoe.”
Toch zei Graham daarna iets wat jou uiteindelijk op je knieën bracht.
“Jazeker, dat vergeet ik nooit meer. You need peace with God: ‘Je hebt vrede met God nodig.’ Door die vijf woordjes greep God me in mijn nekvel, waardoor ik mijn leven twee jaar na die kortsluiting alsnog overgaf aan God.”
Ten onder
“Maar”, zegt Otto er in één adem achteraan, “ik bleef op deze Titanic. En waarom? Omdat Jezus in dat schip is geboren én ervoor koos ermee ten onder te gaan, aan het kruis. We weten gelukkig ook van Pasen. Maar Jezus ging wel dwars door de pijn en de dood heen. Net als Hij moeten wij de aarde trouw blijven, totdat Hij terugkomt. Onze opdracht is híér te zijn. Híér te leven. Méns te zijn.”
In het kerstevangelie duiken veel engelen op. Ik las ergens dat jij ooit – in een soort visioen – vier engelen rond je bed hebt zien staan, in de tijd dat je in coma lag na de operatie in 2006.
Otto knikt, legt zijn handen plat op tafel en staart even voor zich uit. “Wegens een bacterie lag ik compleet geïsoleerd op de ic. Ik werd in een kunstmatige coma gehouden, vanwege complicaties na een routineoperatie voor het verwijderen van een blaassteentje. Ik zag twee verpleegkundigen binnenkomen. Eentje zei: ‘Het bevalt me niet, ik ga weg.’ De ander reageerde: ‘Ik blijf, want het gaat om de eer van Jezus.’ Zij keek me aan, zonder mondkapje. Terwijl verpleegkundigen altijd helemaal ingepakt waren. Dus ik geloof dat die tweede vrouw ook een engel was. Ik hoorde een stem uit het plafond, die zei: ‘Je bent veilig bij Mij.’ Precies op dat moment zag ik die vier engelen als wachters rondom mijn bed staan. Hoger dan een mens, bronskleurig, met hun ruggen naar mij toe. Als wachters.
De volgende ochtend werd ik wakker: iemand riep mijn naam. ‘Weet u hoelang u geslapen hebt?’ Ik kon op dat moment zelfs niet praten, ook mijn mond was verlamd – ik heb weer helemaal moeten leren praten. ‘Vijftig dagen, meneer.’ Ze had net zo goed vijf minuten kunnen zeggen. Had ik ook geloofd.”
Die woorden
Maandenlang heeft hij er niet over kunnen praten, zegt Otto. “Toen heb ik het aan mijn vrouw verteld, en moest ik zo vreselijk huilen. Het gaat me trouwens niet om die engelen, maar om die woorden: ‘Bij Mij ben je veilig.’ Dat was de bodem onder mijn bestaan, toen ik helemaal verlamd uit de operatie en de coma bleek te zijn gekomen.”
Je vertelde net over de verpleegster en de vlieg. Heb je vaker van die ‘God in het klein’-momenten ervaren?
Met stralende ogen: “Pas nog! Twee vrienden hadden een wombat voor mij gehuurd. Een rolstoel met brede banden, waarmee je over zandverstuivingen kunt rijden. Ze moesten ervoor van Woerden naar Den Bosch rijden, daarna door naar Kootwijkerzand. Ze moesten een vrije dag opnemen, die wombat betalen, dat gevaarte meenemen…”
Hij zwijgt. In gedachten is hij weer even daar. “Kootwijkerzand is de plek waar ik altijd heb gewandeld, gebeden, gedwaald. Sinds die operatie in 2006, dus bijna twintig jaar lang, was ik daar niet meer geweest. En die twee broeders zetten mij in dat ding, en liepen vijftig meter achter me aan. Zo kon ik weer genieten van die prachtige natuur, op een zandverstuiving vol kostbare herinneringen.”
Hij staart naar zijn handen, waarop witte verfvlekjes zitten, en kijkt dan weer op. Met pretlichtjes in zijn ogen: “Dát is nou Kerst. Mensen die zo klein wilden worden dat ze groot zijn. Voor mij.”
God kruipt in onze taal, in onze horizon, in onze cultuur
Wie is Otto de Bruijne?
Ottodebruijne.nl







