
‘Ik bedroog mijn vader en stal van mijn broer’
Het verhaal van Jakob door Alain Verheij
gisteren · 10:04| Leestijd:7 min
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Log in en probeer Visie digitaal 2 weken gratis. Geen verplichtingen, stopt automatisch.
Gratis proefperiode aanvragenHeb je al een abonnement? .
Gratis inloggen
Praat mee op onze sites, beheer je gegevens en abonnementen, krijg toegang tot jouw digitale magazines en lees exclusieve verhalen.
Door in te loggen bevestig je dat je de Algemene Voorwaarden en Privacyverklaring van de EO hebt gelezen en begrepen.
Hulp nodig?
Check de veelgestelde vragen.
Wat als je alles krijgt waar je zo naar snakte – maar het kost je je thuis, je relaties, je rust? Jakob joeg op een zegen, maar moest vluchten met lege handen. Zijn reis leert ons iets wezenlijks over het verschil tussen iets bemachtigen en écht gezegend worden.
Sommige mensen moeten leren dat er op deze wereld genoeg plek is voor iedereen. Esau en Jakob hadden het daar moeilijk mee. Als embryo’s moesten ze een kleine ruimte delen, want ze waren een tweeling in de buik van hun moeder Rebekka. Zij voelde haar zoons vechten in haar baarmoeder en had daardoor een zware zwangerschap. Ook toen ze geboren werden, hield het vechten niet op. Esau zag als eerste het levenslicht, maar Jakob hield hem bij zijn hiel vast. Hij kon het niet uitstaan dat zijn tweelingbroer ook maar een centimeter voorsprong op hem had.
Terwijl ze opgroeiden, probeerden de jongens allebei hun eigen identiteit te vinden en ruimte te veroveren op elkaar. Esau werd een harige testosteronman. Iemand die graag buiten was en goed kon jagen. Zijn vader trok vooral naar hem toe. Jakob had een gladdere huid en een glibberiger karakter.
Hij was geen wildebras, maar meer iemand die bij de tenten bleef en gesprekken voerde met zijn moeder. Tot zover was er weinig aan de hand. Er zijn nu eenmaal verschillende soorten mensen in Gods schepping en die diversiteit heeft iets charmants. Maar toen moest er een keuze worden gemaakt.
De gestolen zegen
Isaak, de vader van de mannen, begon oud te worden. Traditiegetrouw gaf de vader dan zijn zegen mee aan zijn oudste zoon. Bij die zegen hoorde ook een flink stuk erfenis en verantwoordelijkheid. De oudste was de belangrijkste. Maar wie wás nou eigenlijk de oudste? Het was een tweeling die als een treintje was geboren – aan elkaar vastgeketend door hun onderlinge rivaliteit. Natuurlijk, Esau was er iets eerder uit, maar voor het besef van Jakob was het toch maar oneerlijk dat hijzelf zijn vaders zegen misliep. Rebekka was het met Jakob eens en dus bedachten zij een list.
Isaak trapte erin en gaf zijn zegen aan de verkeerde zoon
“Ga wat voor me jagen en kom dan terug voor de zegen”, had Isaak tegen Esau gezegd. Zodra Esau op weg ging, maakte Rebekka een vleesgerecht klaar op de manier waar Isaak van hield. Ze verkleedde en vermomde Jakob zo, dat hij precies leek op zijn ruwere broer. En zo duwde ze Jakob de tent van zijn vader in, waar hij deed alsof hij Esau was en de zegen voor diens neus wegkaapte. Isaak, die allang niet meer zo scherpzinnig was, trapte erin en gaf zijn zegen aan de verkeerde zoon. Dit zei hij:
“God geve je dauw uit de hemel en vette, vruchtbare aarde, een overvloed van graan en wijn. Volken zullen je dienen, naties zich voor je buigen. Je zult heer zijn over je broers, je moeders zonen buigen zich voor jou” (Genesis 27:28-29). Daar had Jakob zijn gedroomde overwinning te pakken. Het beste stukje land was voor de jongste zoon. De overvloed ging naar Jakob. Voortaan had hij de macht over zijn broers. De euforie zal hevig zijn geweest – maar ook van korte duur. Want als je je vader hebt bedrogen en je broer bestolen, moet je bang zijn voor represailles.
Wraakzucht
Zodra Esau ontdekte dat de zegen naar Jakob was gegaan, begon hij hard te huilen. Het Bijbelboek Genesis gebruikt zelden zulke emotionele taal als in deze scène. Esau was ontroostbaar en als lezer moeten we met hem meeleven. Maar nadat het stof was neergedwarreld, kwam er een andere emotie op bij de oudste broer: wraakzucht. Jakob mocht niet wegkomen met zijn bedrog. Jakob moest dood – alleen dan kon Esau nog de meest gezegende broer zijn, omdat hij dan de enig overgeblevene was.
Met zijn list had Jakob zijn eigen veiligheid in het geding gebracht. Daarom moest hij zo spoedig mogelijk weg. Vader Isaak verbande hem eigenlijk gewoon. Een van de twee broers moest het veld ruimen en het was eerlijker dat de oneerlijke vertrok. Het valt maar weinig Bijbellezers op dat Jakob zijn zegen daarom praktisch helemaal niet kreeg. Naar die vette, vruchtbare grond kon hij voorlopig fluiten. De landerijen van de familie gingen gewoon naar Esau, de gekwetste oudste zoon die bij zijn ouders mocht blijven wonen. Jakob moest op reis gaan en gaan zwerven. Ten teken dat je een zegen niet kunt afdwingen en al helemaal niet kunt stelen. Het is God die de zegeningen uitdeelt.
Een nieuwe familie
Tijdens zijn vlucht, die een levensreis van twintig jaar zou worden, kwam Jakob veel tegen. In het begin miste hij zijn huis en zijn familie en moest hij ergens met zijn hoofd op een steen gaan liggen slapen. Juist op die plek droomde hij van een ladder waarlangs engelen op en neer reisden tussen hemel en aarde. Jakob noemde die plek Betel, huis van God, omdat hij er iets leerde. God vind je niet alleen in comfort en voorspoed, gezelligheid en materieel succes – God is er juist ook bij als je ontheemd bent. God is er juist voor de ontheemden. Dat is pas een zegen!
Iets verderop kwam Jakob in de contreien van zijn oom en nichten terecht. Toch nog een soort nieuw thuis bij zijn iets verdere familie. Hij besloot bij oom Laban te gaan werken, om na zeven jaar uiteindelijk de hand van diens jongste dochter Rachel te ‘verdienen’. Zodra het huwelijk was gesloten, kwam hij er echter achter dat Laban hem de hand van zijn ándere dochter had gegeven. Zo kwam Jakob in feite zichzelf tegen op zijn reis. Want hij was net zo goed een bedrieger geweest als zijn oom. En hij had zelf net zo goed met familiegelijkenissen gesjoemeld door zichzelf uit te geven voor zijn broer. Jakob kreeg een koekje van eigen deeg.
Eindelijk rijk én gelukkig
Gedurende de twintig jaar van zijn omzwervingen zou Jakob nog herhaaldelijk worden bedrogen en in conflicten belanden. Rijk werd hij wel, maar gelukkig niet echt. Hij was een worstelaar met zichzelf, de ander en God. Pas na die twintig jaar durfde hij de oversteek weer aan naar zijn oudere broer Esau. Zou er een verzoening in zitten, of zou hij hem nog steeds willen doden – en werd de allereerste tweestrijd van Jakob ook zijn allerlaatste?
Toen ze elkaar aankeken, viel dat kwartje pas
Huilend viel Esau hem om de hals. Ook Jakob huilde. “Oog in oog staan met jou is niets anders dan oog in oog staan met God”, zei hij (Genesis 33:10). Dat was wat hij had geleerd van al die jaren dat hij voortvluchtig was voor zijn broer. De echte zegen zat hem niet in rijkdom en ruimte verwerven ten koste van de ander. Er was genoeg rijkdom en ruimte voor allebei de broers. Toen ze elkaar aankeken en vervolgens zagen hoezeer ze beiden waren gezegend door God, viel het kwartje pas.
Je hoeft elkaar niet naar het leven te staan. Je hoeft niet elke millimeter op elkaar te bevechten. Je hoeft niet koortsachtig te begeren wat van de ander is. Sommige mensen, mensen zoals Jakob en Esau, moeten langdurig bij elkaar weg reizen om dat eindelijk te snappen. .