
‘Je bidt gewoon om kracht om weer verder te kunnen’
Jansje Vente-Versluis is 94
vandaag · 11:21| Leestijd:12 min

Lees gratis verder
Meld je nu aan en krijg 3 maanden gratis onbeperkt toegang tot alle artikelen en digitale magazines van Visie.
Lees gratis verder
Meld je nu aan en krijg 3 maanden gratis onbeperkt toegang tot alle artikelen en digitale magazines van Visie.
Ze mag dan bijna een eeuw oud zijn, de 94-jarige Jansje Vente-Versluis bekijkt het leven nog met een scherpe geest én een vleugje humor. “Ik zeg vaak tegen God: ‘Vader in de hemel, dank U wel dat ik beter kan denken dan lopen.’ Want omgekeerd is erger.”
Wie op bezoek komt bij mevrouw Vente – in haar eengezinswoning in Reeuwijk – treft haar negen van de tien keer lezend of puzzelend aan. Dat doet ze nog graag en dat gaat haar goed af. “Helaas alleen woordzoekers, want andere puzzels kan ik niet meer lezen. O, en scrabbelen, dat doe ik ook graag – met m’n dochter uit Hendrik-Ido-Ambacht.”
Buiten de deur komt ze nog maar weinig. “Alleen als ze me ophalen. Fietsen? Dat doe ik al tien jaar niet meer.”
‘We nodigen niemand uit’
Halverwege het gesprek staat mevrouw Vente voorzichtig op. Ze schuifelt naar de andere kant van de kamer, waar ze zich met een zachte plof laat zakken op de orgelbank. Met één druk op de knop zet ze het elektronische instrument aan. Ze rommelt wat aan de registers en laat dan heel even haar zachte, gerimpelde handen zweven boven de klavieren – eentje boven en eentje onder. De eerste noten grijpt ze een paar keer mis, maar na een paar akkoorden klinkt haar onvaste stem: “Heer, ik kom tot U, hoor naar mijn gebed, vergeef mijn zonden nu en reinig mijn hart.”
Zonder aarzelen zet ze meteen in voor het volgende couplet en zingt verder: “Zie mij voor U staan, zondig en onrein. O Jezus, raak mij aan, van U wil ik zijn.”
Na het laatste akkoord kijkt ze glimlachend opzij. “Geleerd van Arie Pronk. Ken je hem?” Ze staat op en grinnikt: “Mijn zoon Jan zou zeggen: ‘Ma, je maakt er maar wat van, maar we nodigen niemand uit voor dit concert.’ Maar gelukkig komen de kinderen allemaal graag, hoor.”
Te moe om te drinken
Vijf heeft ze er. Haar tweede kind – “kleine Jan” – overleed toen hij acht weken was. “We hadden toch laatst corona? Nou, in 1957 heerste er ook erge griep. Wij woonden in Middelharnis, waar mijn man ambtenaar was. Ik was een maand of drie in verwachting en ben heel ziek geweest van de griep. Zes maanden later, op 29 mei, is onze zoon geboren met een ernstige hartafwijking. Dat wisten we toen natuurlijk nog niet, maar het kindje was wel steeds heel moe. Te moe bijna om te drinken. Toen hij drie weken oud was, werd hij echt ziek. We hebben eerst nog een tijdje thuis met hem getobd, maar uiteindelijk moest hij toch naar het ziekenhuis. Het erge was: hij werd daar in een bedje in een kamertje gelegd en wij moesten achter glas blijven. Ik heb hem daarna nooit meer vast kunnen houden.”
Naast zijn couveuse
Ze vouwt haar handen in haar schoot als ze verder vertelt. Over het ziekenhuistelefoontje dat haar man op maandagochtend 11 augustus op zijn werk kreeg – anderhalve week nadat kleine Jan was opgenomen. “Wij hadden in die tijd nog geen telefoon, dus ze belden mijn man op zijn werk. De avond ervoor waren we nog bij ons kindje geweest. Omdat het toen al heel slecht met hem ging, mochten we naast zijn couveuse zitten. Die nacht, van zondag op maandag, is hij overleden.”
Even valt ze stil. Haar ogen dwalen af naar de kast die volstaat met foto’s. Van haar man, haar kinderen en kleinkinderen. “Het doet wel pijn als ik daaraan terugdenk. Later is er een verband gelegd met de griep die ik zo te pakken had gehad. Twee andere vrouwen op het eiland is hetzelfde overkomen; ook zij verloren al heel vroeg hun pasgeboren kindje.”
Ik heb hem daarna nooit meer vast kunnen houden
Een houten glijbaan
Jansje Versluis werd op 19 augustus 1931 geboren in Gouderak. Ze is de oudste van zeven kinderen; zes meisjes en één jongen. “Twee zussen zijn inmiddels overleden, m’n broertje – de jongste – werd vorig jaar september 80.”
Haar moeder – geboren in 1910 – zorgde thuis voor het gezin. Haar vader, geboren in 1904, werkte als handarbeider. “Hij was een goede timmerman, maar raakte in de crisisjaren voor de oorlog zijn werk kwijt. Toen kwam hij terecht bij een bedrijf dat rieten matten maakte, vooral voor tuinderijen.
In die tijd werkte men ook nog op zaterdagochtend, dus mijn vader ook. En wij moesten zaterdagsochtends nog naar school.
Eén keer per jaar had mijn vader een dag vrij. Dan gingen we vaak naar de speeltuin in Haastrecht, met schommels en een kabelbaan. Ik herinner me ook een glijbaan, een houten. Ik weet nog dat ik de eerste keer daar mijn armen aan open schaafde. Ze hadden niet gezegd dat je je armen bij elkaar moest houden.”
Eén keer per jaar had mijn vader een dag vrij
Kon u goed met uw jongere zusjes en broertje opschieten?
“Zeker, al had ik al verkering toen de jongste werd geboren. Ik herinner me dat ik weleens ruziemaakte met m’n zusjes. Dan hadden ze weer eens kleding gepikt. Zocht ik m’n jas, had een van hen ‘m aan.
In de avonduren moesten mijn zusjes en ik trouwens sokken stoppen of knopen aannaaien. Vanaf negen uur mochten we dan gaan lezen, dat deden we graag.”
Dacht u als kind weleens: misschien word ik wel 94?
Ze schiet in de lach. “Ik weet nog dat mijn moeder veertig werd. Véértig! Sjonge, dat vond ik als kind al oud. En nu ben ik meer dan het dubbele!
Ik was vroeger vaak ziek: bronchitis, longontsteking. Al ben ik nooit blijven zitten, ik kon goed meekomen. In 1943 werd ik 12, maar toen reden er nauwelijks nog bussen. Dus na de lagere school kon ik niet verder leren. Fietsen hadden we niet meer, dus dan had ik lopend naar Gouda gemoeten: een uur heen en een uur terug. Dat ging niet. Ik heb in die jaren daarna bij veel familieleden bijgesprongen als hulp in de huishouding en als kinderoppas.”
Leuke vakken
“Het was nu eenmaal zo”, reageert ze laconiek op de vraag of ze niet liever had doorgeleerd. “M'n zusje heeft een paar jaar huishoudschool gedaan en m'n broer heeft hbs gedaan. Dus ik had natuurlijk ook best nog meer kunnen leren. Al heb ik wel een aantal schriftelijke cursussen gevolgd, zelfs toen ik al getrouwd was. Geschiedenis en taal bijvoorbeeld. Dat vond ik leuke vakken. Nog steeds schrijf ik graag kaarten en brieven. Naar de kinderen, de kleinkinderen. Ik kan niet meer naar hen toe, maar dan weten ze dat ik aan hen gedacht heb. Ik lees elke dag het Reformatorisch Dagblad en soms kom ik in advertenties namen tegen van mensen die ik nog van vroeger ken. Dan stuur ik een kaart.”
Wat herinnert u zich van de oorlog?
“Op ‘t laatst was er bijna geen eten meer. En geen elektriciteit. We hadden nog een petroleumlampje, dat met een haakje aan de muur hing. Als de kleintjes dan naar bed moesten, nam mijn moeder dat lampje mee naar boven en zaten wij beneden een tijd in het donker.
Als het dodenherdenking is, denk ik altijd aan ome Bas. Hij was net twee jaar getrouwd met Gerrie, de zus van mijn moeder. Ze woonden bij ons in, in het onderhuis van onze dijkwoning. Half maart 1945, zes weken voor de bevrijding, bombardeerden Engelse vliegtuigen Duitse stellingen in Nieuwerkerk aan den IJssel. Ome Bas was schipper en lag met zijn schip aan de wal. Toen hij dacht dat het bombardement voorbij was, is hij naar buiten gegaan. Daar is hij vervolgens door een scherf geraakt. Hij is nog naar het ziekenhuis gebracht, maar hij heeft het niet gered. Kleine Dickie, hun zoontje, was vier maanden oud. Tante Gerrie was er helemaal kapot van.”
Op ‘t laatst was er bijna geen eten meer
Ik weet nog dat ik op de trap naar het onderhuis zat en Psalm 42 vers 1 zong: ‘‘t Hijgend hert der jacht ontkomen.’ Als troost voor tante Gerrie. Maar toen ze naar beneden kwam, kreeg ik op m’n kop van haar. Ze kon dat helemaal niet aan op dat moment.”
Alle hoeken van het ziekenhuis
Ruim acht jaar geleden overleed Jansjes echtgenoot Albert, nadat Jansje hem zeven jaar thuis had verzorgd. “Hij heeft alle hoeken van het ziekenhuis gezien: urologie, neurologie, cardiologie. En hij heeft diverse tia’s gehad. Het laatste jaar ging het echt niet meer. Toen moest hij naar een verzorgingshuis hier op het dorp, tegenover de kerk.”
Daar bezocht ze hem trouw elke dag. “Weet je wat hij vaak vroeg aan de meisjes die daar werkten? Of ze weleens van de Here Jezus hadden gehoord. Hij zei ook vaak tegen mij: ‘Ik vind het zo jammer dat ik niet meer op huisbezoek kan gaan. Ik zou zo graag nog van de Here Jezus vertellen.’
Dertig jaar lang zat hij in de kerkenraad hier op het dorp. Op zijn werkkamer staat zijn schrijfbureau nog. En boeken. Heel veel boeken. Vijf rekken met theologie. Dat had zijn interesse.” Met een ondeugende blik in haar ogen: “Ik noem zijn kamer weleens zijn heiligdom.”
Hoe heeft u uw man leren kennen?
Ze veert op: “Ha, toen was ik nog maar 16. Hij was 18 en fietste die zomer met een groepje vrienden op zaterdag van Nieuwerkerk naar Gouderak. Ik was zaterdags vaak met mijn zusje op school, waar we elke week in de bibliotheek boeken uitzochten. We raakten aan de praat met die jongens, jonge knullen nog. De week erna kwamen ze weer en vroegen ze of ze met ons mee naar huis mochten lopen. Albert kwam sindsdien elke week naar Gouderak. En zo maakten wij nader kennis, tot hij mij verkering vroeg.
Na een jaar vroeg hij of hij zondagsmiddags op bezoek mocht komen. Dat werd al snel een vaste gewoonte. ’s Avonds gingen we dan samen naar de kerk van Gouderak. Die is van 1658. Mannen en vrouwen zaten ook in onze tijd gescheiden: de mannen aan beide zijkanten, de vrouwen in het midden. Dat stamt nog uit de tijd van de hagenpreken: de mannen rondom de vrouwen, om hen te beschermen.”
Na een jaar vroeg hij of hij zondagsmiddags op bezoek mocht komen
Geen zin in tomatenwerk
Albert Vente (1929) kwam uit Zevenhuizen en was de zoon van een tuinder. “Maar Albert had helemaal geen zin in dat tomatenwerk”, lacht Jansje. “‘s Ochtends om half vijf z’n bed uit en dan voor acht uur op de veiling zijn? Nee, dat was niks voor hem. Hij ging op zijn 16e al op het gemeentehuis werken.”
Wat zag u in hem?
“Hij was heel erg gevat. Dat vond ik leuk. En ik vond het ook belangrijk dat hij naar de kerk ging. Een foto van hem van heel vroeger staat nog op mijn nachtkastje. Ik vond hem knap. Hij had blond haar met mooie slagen erin. Terwijl ik vroeger zwart haar had. Dat zou je nu niet zeggen, he?”
Ze wijst naar een wand met foto’s. “Kijk, daar hangt onze trouwfoto. Op 19 november 1953 zijn we getrouwd. De jurk heb ik nog, die moet ergens op zolder liggen. Een paar kleinkinderen hebben ‘m nog weleens gepast.”
U bent met het geloof opgegroeid. Spande het er weleens om?
“Behalve vijf kinderen heb ik ook vijf miskramen gehad. Dat vond ik wel moeilijk. Maar ja, dat overkomt je. Er zijn zoveel mensen die iets overkomt. In de krant kom ik ook dit soort verhalen tegen. Dan denk ik: ik leef met je mee, ik weet wat je bedoelt. Jaren later bleek dat het erfelijk was; ook een paar kinderen en kleinkinderen maakten miskramen mee. Het komt door een chromosoomafwijking.
Nee, ik heb die miskramen nooit gezien als straf voor het een of ander. Je bidt gewoon om kracht om weer verder te kunnen. Maar dat doe ik trouwens elke dag, ook toen mijn man zo ziek was. Dan bad ik ’s ochtends om moed, kracht en geduld. En ’s avonds dankte ik dat ik het toch weer had gered die dag.”
’S avonds dankte ik dat ik het toch weer had gered die dag
Met zachte stem
“Ik hou van zingen”, zegt ze, als ze het orgel waar ze zojuist op heeft gespeeld weer uitzet. “Psalm 32 vers vier bijvoorbeeld.” Ze sloft langzaam richting boekenkast, waar ze haar bijbeltje pakt. Als ze weer in haar stoel bij het raam zit, bladert ze naar het achterste deel, de berijmde psalmen. “Kijk, ik heb er een kruisje bij gezet met een datum: 10 november 1963. Dat was de laatste zondag in Middelharnis. Toen zongen we deze psalm in de kerk. Vrijdags zouden we verhuizen.”
Met zachte stem leest ze voor: “Gij zijt mij, Heer, ter schuilplaats in gevaren,
Gij zult mij voor benauwdheid trouw bewaren. G' Omringt me, daar Gij mij in ruimte stelt, met blij gezang, dat mijn verlossing meldt. Mijn leer zal u, o mens, naar 't recht doen hand'len. En wijzen u de weg die gij zult wand'len. Ik zal u trouw verzellen met mijn raad, terwijl mijn oog op u gevestigd staat.”
“De zondagse diensten luister ik mee op m’n tablet”, gaat ze verder. “’s Ochtends en ’s avonds. En dan lees en zing ik gewoon mee. Alleen als het heilig avondmaal is in de kerk word ik opgehaald. Vóór de dienst luister ik graag naar Radio 5, terwijl ik mijn boterham eet. En ik kijk altijd naar Nederland Zingt en naar Rail Away. Ik ben in 2008 voor het laatst met vakantie geweest, en zo kom ik nog eens ergens.”
U kent nog veel dingen uit uw hoofd.
Ze wijst naar haar hoofd en zegt: “Het is een zegen als je hier alles nog op een rijtje hebt, hoor. Ik zeg vaak tegen God: ‘Vader in de hemel, dank U wel dat ik beter kan denken dan lopen.’ Want als ‘t omgekeerd is, is het erger. Het enige waar ik last van heb, is een beknelde zenuw in mijn been.”
Maak je nog toekomstplannen als je 94 bent?
“Geen grote meer natuurlijk. In december trouwt een kleinzoon, ik hoop dat ik daar nog bij kan zijn. En ja, natuurlijk denk ik na over de dood. Het is verdrietig voor iedereen die je achterlaat, maar bang ben ik niet. Het leven en de dood liggen allebei in Gods hand.”
Wie is Jansje Vente-Versluis?
Meer Visie-artikelen?
Schrijf je in voor de emailnieuwsbrief en blijf op de hoogte!
Lees onze privacyverklaring.