
PremiumAdventsverhaal geïnspireerd op de wijzen uit het oosten: De bron die zong
Verhaal
gisteren · 20:44| Leestijd:8 min
Lees gratis verder
Meld je nu aan en krijg 3 maanden gratis onbeperkt toegang tot alle artikelen en digitale magazines van Visie.
Lees gratis verder
Meld je nu aan en krijg 3 maanden gratis onbeperkt toegang tot alle artikelen en digitale magazines van Visie.
Op een dag zat de heerser, net als alle andere dagen, op zijn troon in de paleiszaal. De mensen om hem heen deden stilletjes hun werk, want dat was wat de heerser van hen verwachtte.
Vreugde
Voor de adventsweken schreef Lisette van de Heg drie fictieve verhalen over verwachting, vreugde en verlossing. Het tweede verhaal is verbonden met de wijzen uit het oosten, die de ster volgden tot hun hart vervuld werd van vreugde.
Als er iets gezegd moest worden, deed men dat fluisterend, en iedereen liep op kousenvoeten om de heerser maar niet te storen in zijn belangrijke denkwerk.
Terwijl hij zat te denken, gingen de deuren van de paleiszaal zachtjes open. De heraut liep op zijn tenen door het middenpad naar de troon toe en boog diep, voordat hij zachtjes zijn keel schraapte.
De heerser schrok op uit zijn gepeins en fronste. “Wat kom je doen?”
“Er heeft zich bezoek gemeld, uwe majesteit,” sprak de heraut zacht. “Drie dames. Ze spreken over…” Hij aarzelde even, haalde diep adem en zei toen snel: “vrolijkheidenvreugde.”
“Wat zei je daar?”
“Er heeft zich bezoek gemeld, uwe majes-“
“Nee, dat andere. Wat zei je daarna?”
De heraut slikte nog eens, maar hij wist dat hij antwoord moest geven: “Vrolijkheid en vreugde, uwe majesteit.”
“Vrolijkheid en vreugde, hm…” De heerser tikte nadenkend met zijn wijsvinger tegen zijn onderlip.
“Stuur me de wijsgeer.”
De wijsgeer trok wit weg, maar knikte dapper
Opgelucht maakte de heraut zich snel uit de voeten en even later meldde zich de wijsgeer bij de heerser.
“Hoe zit dat met die vrolijkheid en vreugde,” vroeg hij hem. “Wat staat daarover in de boeken?”
De wijze man sloeg een boek open, zocht een bepaalde passage en verklaarde toen: “De Kunstenaar heeft het hier ooit over gehad, uwe majesteit. Hij voorspelde dat er een dag zou komen dat vrolijkheid en vreugde als een lied zullen klinken. Men zegt dat dit lied zal opspringen als water en tot in de verste hoeken gehoord zal worden – een levende herinnering aan de aanwezigheid van de Kunstenaar.”
“De stilte mag niet verbroken worden,” gromde de heerser. “Ík bepaal wat mag klinken in mijn koninkrijk.’
De wijsgeer trok wit weg, maar knikte dapper. Hij verwachtte dat de heerser elk moment om zijn hoofd kon eisen, maar tot zijn opluchting gebeurde dat niet. In plaats daarvan wenkte de heerser de heraut en droeg hem op: “Laat de bezoekers binnenkomen.”
Vogeltje
Even later gingen de dubbele deuren van de paleiszaal opnieuw open. De heraut liep op zijn kousenvoeten voor het bezoek uit. Drie dames, gekleed in veelkleurige broekpakken, volgden hem. Een klein vogeltje fladderde boven hun hoofden. Zijn vleugels bewogen zo licht dat slechts een enkele aanwezige de trilling kon horen. De vrouwen keken stralend om zich heen en toen ze de heerser zagen, begroetten ze hem met heldere stemmen.
“Dag heerser,” zei – nee zong – de eerste.
“Dank voor uw gastvrijheid,” zei de tweede en liet de tamboerijn in haar handen rinkelen.
“Dat u maar lang moge leven,” besloot de derde. En voor iemand kon ingrijpen, legde ze haar viool tegen haar kin en liet de snaren zingen onder haar strijkstok. De tamboerijnspeelster liet de bellen nogmaals rinkelen en de zangeres zong met een stem als zonlicht: “Lang zult u le-e-e-e-ven!”
De onderdanen krompen ineen. Normaal zou het minste geluid genoeg zijn om hoofden te doen rollen, maar nu bleef de heerser wonderlijk kalm.
“Welkom,” zei hij. “Ik ben vereerd met uw bezoek en hoor graag meer over uw zoektocht.”
Een fluistering van verbazing gonsde door de zaal, maar stierf snel weer weg. Iedereen spande zich in om te horen wat de vrouwen zouden zeggen.
“We zoeken de plaats waar het vogeltje rust,” zei de violiste. “Daar ontspringt de bron van vrolijkheid en vreugde. Weet u waar we moeten zijn?”
De heerser keek naar de wijsgeer, die snel door zijn dikke boek bladerde. Even later had hij het antwoord gevonden.
“U moet naar het dorp gaan.”
De drie vrouwen klapten opgetogen in hun handen, en zagen niet dat de heerser ineenkromp. De onderdanen zagen het wel, maar tot hun verbijstering bleef hij ook nu geduldig.
“Het is goed dat u mij eerst kwam bezoeken. Ik zal u de weg wijzen naar het dorp. Laat het mij weten als u vindt wat u zoekt, zodat ik óók naar die plaats kan gaan.”
Hij verzweeg dat hij de bron het zwijgen wilde opleggen, voordat die kon gaan zingen.
Einde aan het gedoe
De volgende dag vervolgden de drie vrouwen hun reis. De zangeres liep voorop, achter haar volgde de tamboerijnspeelster en de violiste sloot de rij. Dansend en zingend verlieten ze het paleis.
De heerser had naar dat moment uitgekeken, want hij wilde dat de rust zou weerkeren. Die dag snauwde hij iedere onderdaan af. Elk geluid moest vermeden worden, eiste hij, maar toch leek dat niet te lukken. Toen de heraut de deuren opende, klonk er een zachte toon van opwinding vanuit de scharnieren. Terwijl de schenker het wijnglas vulde, zong het kristal. En toen de prinses bij haar vader op schoot klom, kriebelde zijn baard in haar oor en kreeg ze voor het eerst van haar leven een lachbui.
Dansend en zingend verlieten ze het paleis
D
De heerser kromp ineen, maar hij probeerde zich groot te houden. De drie dames zouden binnenkort terugkeren en hem vertellen waar het vogeltje had stilgehouden. Dan wist hij waar de bron was en kon hij een einde maken aan dit gedoe.
Huppelen
Ondertussen volgden de vrouwen de weg die de heerser hen gewezen had. Die leidde door smalle paden en bossen, richting het dorp. Het vogeltje ging hen voor. Bij elke kruising wiegde het in de lucht en liet een zachte toon horen, zuiver als stromend water. De vrouwen luisterden en volgden; het lied dat gaandeweg ontstond begeleidde hen bij iedere stap die ze zetten.
De zangeres vlocht woorden aaneen, de tamboerijnspeelster klapte in een vrolijk ritme en de violiste liet de snaren jubelen.
Hoe verder ze liepen, hoe lichter hun tred.
Uren later hielden ze stil bij een boerderij en vertelden dat ze onderweg waren naar het dorp.
“Dat komt goed uit,” riep de boerin. “Ik wilde er juist heen gaan om wat eieren te verkopen. Een moment, dan loop ik mee.”
Ze sloeg snel een omslagdoek om, pakte haar mand met eieren en riep de boer gedag. Toen volgde ze de drie vrouwen en tot haar verbazing begonnen haar voeten als vanzelf te huppelen. Dat was een nieuwe gewaarwording, want huppelen deed ze nooit, maar ze vond het leuk en liet haar klompen gezellig klepperen op de kasseien; een vrolijk accent in het lied van de drie reizigsters en het vogeltje.
Even later naderden ze het dorp.
Het vogeltje, dat zich onderweg alleen had laten zien waar wegen elkaar kruisten, kwam nu tevoorschijn en vulde de straatjes met zijn vrolijke gezang. Het ritme waarin het reisgezelschap zong en liep werd hoger en enthousiaster en dorpelingen staken nieuwsgierig hun hoofden naar buiten. Steeds meer mensen sloten zich aan in de steeds langer wordende rij: de juf met haar schoolklas, de burgemeester, de bakker, de smid en zelfs de dominee deed mee.
Uiteindelijk streek het vogeltje neer op de rand van de fontein die midden op het dorpsplein stond. Een warme nevel van de fijnste druppeltjes bedekte alle aanwezigen met de frisse geur van iets dat nog geen naam had.
Hijgend en lachend kwam de groep tot stilstand.
“Wel, wel,” zei de burgemeester een beetje buiten adem. “Wat een vrolijke boel. Wie kan ik daarvoor bedanken?”
Stromende vreugde
De drie vrouwen stapten naar voren en deden hun verhaal. Terwijl ze spraken, borrelde de fontein steeds luider, alsof het water meeluisterde. Uit het midden steeg opnieuw een nevel op, die zich over het plein verspreidde. De fijne druppeltjes bleven even in de lucht hangen en zongen zachtjes mee op het ritme van de stemmen. Wie erin stond, kreeg een glimlach op de lippen, zelfs zonder te weten waarom.
Toen de dames hun verhaal verteld hadden, vloog het vogeltje plotseling op. Het maakte drie snelle cirkels rond hun hoofden en zong een toon die anders was dan alle voorgaande: helder, dringend, als een fluistering in muziek.
De zangeres verstond het als eerste: “We mogen niet terug naar de stad.”
Na haar woorden steeg het vogeltje op. Zijn vleugels trilden in het licht en zijn zang vloeide over in het lied dat nu overal klonk.
Even bleef iedereen in verwondering luisteren. Toen namen de drie vrouwen afscheid.
“Blijf zingen,” zeiden ze. “Dan blijft de vreugde stromen.”
Zijn vleugels trilden in het licht en zijn zang vloeide over in het lied dat nu overal klonk
Vanuit het dorp reisde het lied mee met de wind, over daken en straten, tot voorbij de stadspoorten.
Daar, in zijn troonzaal, zat de heerser te wachten. De dag liep ten einde, de kaarsen flakkerden, maar er kwam geen bericht.
Er zweefden steeds meer geluiden door de gangen, maar hij sloeg zijn handen over zijn oren en klampte zich vast aan de stilte die hij kende.
Intussen vond het lied zijn weg naar de heraut, die spontaan een vrolijk deuntje begon te fluiten. Het raakte de onderdanen, die hun kousenvoeten verruilden voor danspassen. En het streek langs de wijsgeer, die zachtjes begon te neuriën boven zijn boek.
Overal waar het lied kwam, vond het ontvankelijke harten en liet het een glimp van de Kunstenaar achter.
Tekst: Lisette van de Heg





