Liefde voor de zorg: ‘Óf ik word zeeman óf verpleegkundige’
Drie vakmensen vertellen
18 april 2024 · 13:43| Leestijd:13 min
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Log in en probeer Eva digitaal 2 weken gratis. (De proefperiode stopt automatisch.)
Start nu je gratis proefperiodeHeb je al een abonnement?
Gratis inloggen
Praat mee op onze sites, beheer je gegevens en abonnementen, krijg toegang tot jouw digitale magazines en lees exclusieve verhalen.
Door in te loggen bevestig je dat je de Algemene Voorwaarden en Privacyverklaring van de EO hebt gelezen en begrepen.
Hulp nodig?
Check de veelgestelde vragen.
12 mei is de dag van de verpleegkundige. Een beroep dat lang werd geromantiseerd, tegenwoordig snappen we dat verplegen vooral hard werken is, zowel fysiek als mentaal. Hoe gaan verpleegkundigen om met die moeilijke kant? En welke mooie kanten staan daartegenover?
Trudie, Patricia en George hebben ieder vele jaren ervaring als verpleegkundige. Hun specialisaties verschillen, maar wel hebben ze alle drie vooral te maken met ernstig zieke mensen. En zodra die mensen intens verdriet of intense angst ervaren, is het als verpleegkundige zoeken naar een balans. Enerzijds wil je graag troost en medeleven bieden, anderzijds mag je je niet laten meeslepen in emoties die losstaan van jouw privéleven. Hoe vind je die balans? En hoe houd je tegelijk het hoofd koel, om op het juiste moment de juiste handelingen te verrichten?
Kiezen voor verpleegkunde
Trudie (67) werkte 24 jaar als zzp’er in de palliatieve en terminale zorg. Vorig jaar stopte ze noodgedwongen. Ernstige rugklachten ten gevolge van een valpartij maakten voortzetting onmogelijk. Dat voelde ze als een groot verlies. “Ik heb vijf kinderen en die zeiden altijd: ‘Je hebt nog een zesde kind en dat is je werk.’ Eigenlijk wilde ik al jong de verpleging in. Maar vroeger moest je gekeurd worden. En door een fietsongeluk – ja, toen ook al − had ik een rugwervel gebroken. Destijds had je nog niet die aanpassingen van nu, zoals tilliften, dus werd ik afgekeurd. Maar het bleef knagen. Gelukkig is er daarna veel veranderd op ergonomisch gebied. En toen ik veertig was, zei mijn man: ‘Als je nog wat wilt in de zorg, moet je het nu doen.’ Dus heb ik een opleiding gedaan.”
Patricia (57) is verpleegkundig specialist en werkt op een polikliniek voor gastro-enterologische oncologie. “Als jong meisje dacht ik: ik wil mensen helpen! Ik twijfelde tussen verpleegkunde en onderwijs, maar koos toch verpleging. Eerst heb ik in de psychiatrie gewerkt; ik wilde leren over het brein van de mens en mensen helpen zichzelf daarin terug te vinden. Eigenlijk wilde ik niet in een ziekenhuis werken, dat leek me toen nog te fabrieksachtig. Maar na mijn afstuderen kwam ik bij toeval in de oncologie terecht. En ik dacht: wat is dit een mooi vak! Want hier kun je het integreren: lichamelijk-medische zorg en psychosociale zorg, zodat je de mens in zijn totaliteit ziet. Dus na drie maanden was ik om. Ik zou nu niet weten welk ander vak binnen de zorg me zo veel voldoening zou geven.”
Patricia
Ik zou nu niet weten welk ander vak binnen de zorg me zo veel voldoening zou geven.
George (54) werkt voornamelijk op de intensive care. “Bij mij was de keuze best bizar. Ik voelde van jongs af: ik word óf zeeman óf verpleegkundige. Dat laatste werd het. Nu kom ik uit een familie met veel nonnen. En toen ik al in de verpleging zat, vertelde een oudtante mij dat die nonnen allemaal werkzaam waren in het ziekenhuis. Terwijl ik hen altijd alleen als non had gezien, nooit als verpleegkundige. Zonder het te beseffen had ik dus een familietraditie voortgezet. En daar heb ik nooit spijt van gehad.”
Trudie: “Als zzp’er werkte ik een-op-een, ik had tijdens een dienst geen collega’s naast me. Een zware verantwoordelijkheid, maar daarmee leer je omgaan. En ik volgde er steeds cursussen naast.”
Patricia: “Ik werk ook ‘solistisch’. Wel als lid van een multidisciplinair team, maar ik zit alleen in mijn spreekkamer. Als ik ziek ben, moet iemand anders mijn patiënten overnemen, iemand die zij nog niet kennen. Daarom is het ziekteverzuim bij ons erg laag, want je voelt je extra verantwoordelijk.”
Diepgaande gesprekken
George: “Ik werk op de intensive care en op cardiologie, dus ik zie veel kritieke patiënten. Ik praat graag met ze en probeer dan altijd wat dieper door te dringen. Soms gaat het ook over koetjes en kalfjes, hoor. Maar het is mooi om de mens achter de patiënt beter te leren kennen. Sommigen hebben bijzondere hobby’s, anderen kunnen prachtig vertellen. En weer anderen zijn juist erg stil en gesloten. Ook met hen probeer ik iets van een band op te bouwen. Ik bedoel: als verpleegkundige mag je naalden in ze steken en andere enge dingen met ze doen. Maar daar zit wel een mens achter, hè? Neem nou infuusprikken. De techniek is één ding, maar je praat die naald er ook in. Raakt iemand in paniek, dan kun je dat infuus wel vergeten. Maar als je diegene geruststelt en zegt: ‘Het is even pijnlijk, maar ik doe m’n best voor je’, dan lukt het wel. Bagatelliserende termen als ‘een klein prikje’ vermijd ik. Zelf heb ik ook weleens zo’n infuusnaald gevoeld − dat is gewoon niet fijn. Dus ik zie het als een uitdaging om mensen daarbij te begeleiden.”
Patricia
Als verpleegkundig specialist voer je in heel korte tijd diepgaande gesprekken met onbekenden.
Patricia: “Mensen komen bij mij zodra ze een verdenking hebben op kanker. Ze zitten vaak met existentiële vragen. Want de meeste mensen associëren kanker nog met de dood, al worden gelukkig ook veel patiënten weer beter. Voor de eerste ontmoeting weet ik niet wie ik tegenover me krijg en hoe diegene gaat reageren. Maar als verpleegkundig specialist voer je in heel korte tijd diepgaande gesprekken met onbekenden. Je draait niet alleen een standaardprogramma af om een behandelplan te maken, je wilt je ook een beeld vormen van die persoon: Wie ben jij? Hoe sta je erin? Wat wil je graag, wat juist niet? Waar heb je hulp bij nodig? Het boeit me hoe open mensen dan antwoorden en zich van hun kwetsbaarste kant laten zien. Ze vertellen wie ze zijn, hoe ze opgroeiden, hoe het contact met kinderen is.
Wat ik hiervan heb geleerd, is hoe verschillend we allemaal zijn. Natuurlijk zijn er gemene delers: angst, onzekerheid, behoefte aan duidelijkheid. Maar het wisselt heel erg hoe mensen daarmee omgaan. De een is rustig en realistisch, de ander volledig in paniek. Patiënten zelf zijn vaak heel sterk. Regelmatig hoor ik: ‘Het is alsof ik in een film zit. Alsof het mij niet gebeurt.’ Ze staan op de overlevingsstand. Terwijl degene die meekomt − een familielid of een partner − veel emotioneler is doordat die wél het volle besef heeft.”
Geen robot
Trudie: “Kinderen en jonge mensen die overlijden, dat raakt me altijd heel diep. Van alle kinderen die tijdens mijn dienst zijn gestorven, weet ik de namen nog. En dan dat verschrikkelijke verdriet van die ouders... Soms heb ik gewoon meegehuild, hoor. Ik ben geen robot.”
George: “Wat ik moeilijk blijf vinden: mensen die eenzaam sterven. Ik heb eens een vluchtelinge uit Senegal verpleegd en die had helemaal niemand. Het komt ook voor dat de naaste familie van een stervende zegt: ‘Wij gaan naar huis, bel morgenochtend maar.’ Tja. En dan gaat zo’n leven als een nachtkaars uit en is er niemand die naast dat bed zit. Dan denk ik: wat kan een mens hebben gedaan om dit te verdienen?”
Trudie: “Over één situatie kan ik me nog opwinden. Ik kwam bij een mevrouw van nog geen vijftig, die kanker had en terminaal was. Er was een meneer in huis die zich voorstelde als haar echtgenoot. Maar na een uurtje al appte ik een collega: ‘Wat is dit voor rare snijboon?’ Hij zocht steeds lijfelijk contact met mij; in de keuken kwam hij telkens héél dicht tegen me aan staan. Dan riep ik lachend: ‘Ga es even opzij, ’t is veel te warm vandaag!’ Die collega appte terug: ‘Doe je slaapkamerdeur ’s avonds op slot, want anders komt-ie langs!’ Hij beheerde ook de bankzaken van mevrouw. En na haar dood bleek hij het geld te hebben verdonkeremaand dat de zorgverzekering op haar rekening had gestort om de thuiszorg te betalen. Wij hadden dus al die tijd gratis gewerkt ... Maar het ergste vond ik dat hij zo vals misbruik maakte van de situatie: terwijl die mevrouw daar lag te sterven, greep hij zijn kans om haar het zorggeld afhandig te maken. En achteraf bezien was hij niet eens haar echtgenoot; hij was gewoon iemand die zij als een vriend beschouwde.”
George
Ja, dan besef je nog eens extra dat er een mens onder dat laken ligt.
George: “Ooit heb ik op de ic een moment gehad dat ik dacht: nou, ik zie ze alleen maar doodgaan. Toen waren er in korte tijd drie jonge vrouwen gestorven, alle drie rond de twintig. Bij een van hen was ik erg betrokken, bij een ander zijdelings en de derde heb ik alleen maar naar het mortuarium gebracht. Negentien jaar; ze had een hartstilstand gekregen op het werk. Dan ligt zo’n meisje daar op die baar. En dan glijdt het laken iets opzij en zie je twee voetjes met keurig mooie, groengelakte teennagels. Net als mijn dochter, die toen even oud was. Ja, dan besef je nog eens extra dat er een mens onder dat laken ligt.
Een van die andere meisjes had een suïcidepoging gedaan. Ze had een middel ingenomen waarvan we wisten: dit is onomkeerbaar, er is niks meer wat we kunnen doen. Dat werd een heel akelige dood. En daarna had ik zoiets van: nou zeg, het lijkt wel of mijn enige taak is om nabestaanden slecht nieuws te brengen. Niet dat ik depressief was, hoor. Ik voelde me alleen zo machteloos. Maar even later liep ik naar de kraamafdeling, want daar hadden we die nacht een soort bewakingsdienst. En daar zag ik een jong stel dat zojuist een baby had gekregen. Ze leken daar nog wat onzeker en onhandig mee. Dus ik maakte een praatje en hielp met het aanleggen van de baby. En dan zie je die jonge mensen stralen, met dat nieuwe leven ... Ja, toen kwam ik weer uit die dip.”
Verantwoordelijkheid
Patricia: “Soms kunnen mensen moeilijk met hun diagnose en de situatie omgaan. Er zijn patiënten die niet meer genezen, maar nog wel een lange resttijd hebben. En het is pijnlijk als iemand niet in staat is om van die tijd te genieten. Daar kan ik me heel verantwoordelijk voor voelen, want ik gun diegene zoveel meer, ik wil het zo graag oplossen. Terwijl ik rationeel weet dat ik dat niet kán, dat de oplossing in die persoon zelf ligt. Dan zoek ik naar een modus waarin ik zo iemand toch kan ondersteunen. Ik laat merken dat ik snap hoe moeilijk het is, en probeer zo iemand erop te laten reflecteren. Maar ik zie dat sommige mensen daartoe echt niet bij machte zijn, doordat ze alsmaar blijven piekeren. En dat voelt dan toch onbevredigend voor mij. Ik verwijs iemand die zo vastloopt door naar een psycholoog.”
Trudie: “Wat mij dwarszit, zijn de bezuinigingen op de zorg. Ik wilde altijd het beste voor mijn cliënten. Maar mensen worden afgescheept met goedkope rommel, die vaak helemaal geen soelaas biedt voor hun probleem. Slecht incontinentiemateriaal. Of medicatie die niet leverbaar is en waarvoor je dan een alternatief krijgt, dat nou juist weer níét samengaat met andere medicijnen die iemand slikt ...”
George: “Zelf merk ik dat zorgorganisaties ook steeds minder de mens achter de patiënt zien. Voor mij is genezing een complex samenspel van diverse factoren. Ik vrees dat er nu te veel nadruk ligt op het medicamenteuze, terwijl ik ervan overtuigd ben dat persoonlijke aandacht óók meewerkt aan genezing. Ik zie heus wel het nut van protocollen en richtlijnen. Maar we raken zo eenzijdig gefocust op die protocollen en op getallen, dat de unieke mens daarachter uit het zicht verdwijnt. Daar heb ik eigenlijk meer last van dan van die trieste casussen, want die horen bij het leven. Maar bij goede zorg hoort een stukje aandacht voor dat leven.”
Professioneel, maar niet afstandelijk
Patricia: “Mensen vragen mij weleens: ‘Neem je al die nare dingen niet mee naar huis?’ Ja, natuurlijk neem ik weleens dingen mee naar huis. Er gaat niet automatisch een knop om zodra ik het ziekenhuis uit loop. Maar ik sta mezelf ook toe om het soms mee te nemen; dat is iets wat je in de loop der jaren leert. Zolang het me maar niet gaat belemmeren. Want dan weet ik: hé Patrice, je gaat nu te ver. Hier zul je wat mee moeten.”
Patricia
Ik sta mezelf ook toe om het soms mee te nemen; dat is iets wat je in de loop der jaren leert.
Trudie: “Ik nam het verdriet zelden mee naar huis, want ik moest altijd zo’n drie kwartier rijden naar en van mijn werk. Als ik dan de autoradio hard aanzette, raakte ik het meestal wel kwijt voordat ik thuiskwam.
Er moet wel altijd iemand zijn met wie je kunt praten. In mijn geval waren de collega’s in mijn team daarin geweldig! Had je langdurig last van een voorval, dan kon je een intervisiegesprek aanvragen met het hele team erbij. Tijdens die gesprekken werd er soms flink gehuild, want je moet die emoties toch kwijt. Meestal ging het om iets met kinderen, herinner ik me. Of psychiatrische patiënten die terminaal waren. In de thuiszorg maak je de meest complexe situaties mee. Echt, je hebt geen idee wat zich zoal afspeelt achter een voordeur … Soms onbeschrijflijk erg, maar soms ook onbeschrijflijk mooi.”
George: “Het uniform is voor mij een hulpmiddel om werk en privé gescheiden te houden. Zodra ik dat uittrek, probeer ik ervoor te zorgen dat de meeste ellende aan dat uniform blijft plakken. Ooit werkte ik in de thuiszorg en daar hoefde ik geen uniform. Toen merkte ik al gauw dat ik problemen kreeg. In uniform ben ik ‘de verpleegkundige’ en dan gedraag ik me meteen wat formeler. Ook uit zelfbescherming. Ik streef naar een professionele relatie, maar dan natuurlijk wel zonder afstandelijk te worden. Verder heb ik het geluk dat ik dingen goed kan verwoorden en privé omringd ben door mensen met wie ik makkelijk praat. Dus ik maak van mijn hart geen moordkuil. En soms is een lange wandeling ook al genoeg om dingen weer in perspectief te zien.”
George
Het uniform is voor mij een hulpmiddel om werk en privé gescheiden te houden.
Patricia: “Mij fascineert het telkens weer wat een veerkracht veel patiënten hebben! Ik vind het ontzettend leerzaam om te zien hoe iemand met een ongeneeslijke ziekte omgaat. Dat zet mij ook aan het denken over wie ik zelf ben en wat ik in zo’n geval zelf zou willen. Ik hoor mensen dingen zeggen waarvan ik denk: o, dus jij kijkt daar zo tegenaan, misschien zou ik dat eigenlijk ook moeten doen. En ik zie hoe mensen die eerst bang zijn op een zeker moment toch een bepaalde rust vinden. Hoe ze, ondanks de eindigheid van hun leven, zelfs geluk ervaren in die laatste levensfase.
Laatst sprak ik een mevrouw die de volgende dag palliatieve sedatie zou krijgen. Zij is zeven jaar patiënt bij me geweest. We hadden vanaf het begin een goede band. En het ontroerde me diep dat ze op die laatste dag nog met mij wilde bellen; ze wilde afscheid nemen en me bedanken. Bijzonder toch, dat iemand op zo’n moment nog aan je denkt? Dat zegt wel iets over hoe die ander naar jou als zorgverlener kijkt. En hoe belangrijk een zorgrelatie kan zijn.”
Tekst: Margaretha Coornstra