Waarom noemen we iemand die veel praat liefkozend ‘gezellige kletskous’, en de meer zwijgzame medemens ‘binnenvetter’ of ‘stille Willie’?, vraagt Eva-columnist Miloe van Beek zich af.
“Jullie dochter zit niet zo hoog in haar emotie.” Ik zal nooit vergeten dat de kleuterjuf dit jaren geleden tijdens een tienminutengesprek tegen ons zei. “Waar andere meiden nog weleens moord en brand schreeuwen als hun step wordt weggegrist of wanneer ze een duw krijgen, blijft zij steevast kalm.”
Ik weet zeker dat ik haar woorden glimlachend heb beaamd, want zo kenden we onze dochter: stoïcijns, eigengereid, autonoom, soms uitermate dwars, maar vrijwel nooit stampvoetend of huilend. Compleet anders dan haar drieënhalf jaar oudere stuiterende broer die regelmatig het volume en temperament laat zien waar een Italiaanse operazanger jaloers op zou zijn.
Het balanceren tussen deze twee uitersten is nogal gekleurd door mijn eigen geschiedenis. Ik was, net als mijn dochter, een wat teruggetrokken en bedeesd kind.
Door de 'stille wateren, diepe gronden'-omschrijving wilde ik alleen nog maar verder in die spreekwoordelijke grond verdwijnen.
“Over twee jaar heb jij hier niets meer te vertellen”, zei de kraamverzorgster toen ik tweeënhalf jaar was en mijn zusje met veel bombarie ter wereld was gekomen. Haar woorden werden in de jaren erna vaak herhaald om de verschillen tussen onze karakters te benadrukken: de een is stil en verlegen, de ander een dondersteen die nergens voor terugdeinsde. Toen ik ouder werd, kreeg ik steeds vaker de ‘stille wateren, diepe gronden’-omschrijving, waardoor ik alleen nog maar verder in die spreekwoordelijke grond wilde verdwijnen. Want wat kon ik daarop antwoorden?
“Klopt, ik heb een rijke gevoelswereld, maar ik heb meer tijd nodig om mijn stem te laten horen en als ik klaar ben om iets te zeggen, begin jij opnieuw op veel te luide toon een oninteressant verhaal.”
Stille Willie
Natuurlijk zei ik niks van dat alles. Wel knikte ik schaapachtig, probeerde uit alle macht niet te denken aan mijn in brand staande wangen, me ondertussen afvragend waarom we toch de behoefte hebben om te benoemen dat iemand stil is. Waarom we iemand die veel praat liefkozend ‘gezellige kletskous’ noemen, en de meer zwijgzame medemens ‘binnenvetter’ of ‘stille Willie’. Jaren later weet ik het antwoord: praten en jezelf uitdrukken is niet alleen onze belangrijkste vorm van communiceren, we meten er ook eigenschappen als intelligentie, karakter en empathie aan af. Het gevolg is dat stillere mensen zich vaak anders voelen. Niet goed genoeg. Asociaal. Onbeleefd. Want waarom kunnen zij niet wat anderen de hele dag door gedachteloos doen?
Goed zoals ze is
In de loop van mijn dochters schoolcarrière veranderde het nog vriendelijk bedoelde “niet zo hoog in emotie” in “ze is zo moeilijk te bereiken” of “ze laat zo weinig van zichzelf zien” en “ze vraagt nooit om hulp”. Ik zuchtte vaak om dit soort opmerkingen, en vertelde haar steevast dat ze helemaal goed is zoals ze is. Totdat ze tiener werd en haar ‘geluidloosheid’ in gezelschap mij ook steeds vaker nerveus maakte. Ze was geen klein kind meer en ik verwachtte blijkbaar nu ook van haar dat ze contact met anderen maakte. Dus moedigde ik haar aan om haar mondhoeken naar boven te krullen, iemand aan te kijken en iets meer te zeggen dan het hoognodige.
“Maar mama”, antwoordde ze steevast. “Ik houd gewoon niet van praten. Ik ga me toch niet anders voordoen dan ik ben?”
Miloe van Beek (49) is journalist, schrijfcoach en heeft vier boeken op haar naam staan. Ze is gefascineerd door familiesystemen en ontrafelt het liefst bestaande patronen. Daar schrijft ze dan ook over in haar columns voor Eva. Miloe is getrouwd met Marcel en samen hebben ze een tienerzoon en -dochter, twee honden en een kat.