
Cindy werkt voor een christelijke werkgever, maar: ‘De cultuur is streng, zakelijk en afstandelijk’
Persoonlijk verhaal
vandaag · 08:00| Leestijd:8 min
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Log in en probeer Eva digitaal 2 weken gratis. Geen verplichtingen, stopt automatisch.
Gratis proefperiode aanvragenHeb je al een abonnement? .
Gratis inloggen
Praat mee op onze sites, beheer je gegevens en abonnementen, krijg toegang tot jouw digitale magazines en lees exclusieve verhalen.
Door in te loggen bevestig je dat je de Algemene Voorwaarden en Privacyverklaring van de EO hebt gelezen en begrepen.
Hulp nodig?
Check de veelgestelde vragen.
Cindy werkt bij een christelijke organisatie. Een heel bewuste keuze, na een carrière in de commerciële wereld. Helaas komt ze al snel van een koude kermis thuis. “De sfeer op kantoor is vaak om te snijden.”
Als Cindy* een paar jaar geleden overstapt naar een christelijke organisatie in het sociale domein, heeft ze er hoge verwachtingen van. “Ik dacht: hier draait het om zorg, om aandacht, om mensen, om verbondenheid. Niet alleen met de cliënten, maar ook onderling als collega’s. Precies waarnaar ik op zoek was. Ook was ik nieuwsgierig welke rol het geloof op de werkvloer zou spelen en waarover mensen zouden delen uit hun eigen leven.”
Gespannen blikken
Ze geniet van het werk en vervult in korte tijd meerdere afwisselende functies, maar stuit al snel op de sfeer op kantoor. De eerste scheurtjes in haar enthousiasme verschijnen sneller dan verwacht. “Het begon met kleine dingen. Gespannen blikken. Stilte in de gangen. Collega’s die nauwelijks ‘goedemorgen’ zeggen. Of mensen die niet reageren op verzoeken die je per mail aan hen doet. Ik dacht eerst: misschien ligt het aan mij. Ik ben nieuw, ik moet wennen. Maar na een paar maanden werd het patroon duidelijk.”
Cindy merkt dat mensen niet makkelijk iets persoonlijks delen. “Kijk, ik hoef echt geen urenlang praatje bij de koffieautomaat. Natuurlijk kom je naar kantoor om je werk te doen. Dat begrijpt iedereen. Alleen vind ik het wel zo fijn als iemand je ziet staan en vraagt hoe het met je gaat. Je bent toch collega’s en ziet elkaar vaak. Hoe kun je samenwerken als je elkaar niet echt kent?”
Als voorbeeld noemt ze een collega die met niemand deelt dat een gezinslid ernstig ziek is. “Dat hoorden we allemaal pas veel later. Hoe is dat mogelijk, vroeg ik me af, dat zoiets groots gewoon geen plek heeft op de werkvloer?”
Tekst gaat hieronder verder.
Roos heeft kanker. Alleen weten haar kinderen dat niet
Vraagtekens
Volgens Cindy verslechterde de sfeer op haar werk de afgelopen jaren steeds verder. “Er is veel verloop geweest. Managers komen en gaan, vaak worden wat interimmers ingevlogen. Ook viel het me op dat steeds meer collega’s, die er soms al vele jaren zaten, één voor één vertrokken.”
Echt een vinger kan Cindy er niet achter krijgen, al roept het wel vraagtekens bij haar op als collega’s hooguit zeggen dat ze ‘een nieuwe uitdaging’ hadden gevonden. “Heel vaak gingen mensen ongeveer hetzelfde werk doen bij een andere organisatie. Dat waren voor mij wat kattenbelletjes, want blijkbaar voelden ze zich hier niet meer thuis.”
Over thuis gesproken: Cindy merkt bij zichzelf ook steeds vaker dat ze liever op haar werkkamertje thuis zit dan dat ze naar kantoor komt. Vaak gaat ze de avond voor een kantoordag met een steen in haar maag naar bed. “Ik werk in principe maar één dag daar en heb ook zo mijn afspraken in het land. Maar zelfs die ene dag vind ik al een enorme opgave. Ik slaap slecht van tevoren, voel me gespannen en ben na zo’n dag behoorlijk uitgeput.”
Vaker dan één dag naar kantoor gaan ziet ze absoluut niet zitten, en dus ‘geniet’ ze er bijna van als haar directe collega een paar weken vrij heeft. “Dan heb ik geen heel dringende reden om op kantoor te werken. Ik grijp elke gelegenheid aan om zo min mogelijk naar kantoor te hoeven. Hoe korter, hoe beter.”
Ik grijp elke gelegenheid aan om zo min mogelijk naar kantoor te hoeven.
Geen chemie
Er hangt zo’n zwaarbeladen sfeer. Mensen lijken elkaar te ontwijken. Niet omdat ze per se een hekel aan elkaar hebben, maar vooral omdat ze enorm gefocust zijn op het vele werk dat moet gebeuren. Nu is Cindy echt niet vies van een beetje gezond arbeidsethos, alleen ben je als collega’s meer dan een stel vreemden die bijna toevallig dezelfde ruimte delen. “Iedereen zit op z’n eigen eilandje. De werkdruk is hoog, dat klopt ook, maar het is meer dan dat. Er is geen chemie. Geen vertrouwen. Als je iets persoonlijks deelt, kunnen mensen je echt wat wazig aanstaren, alsof je van een andere planeet komt. Na twee keer laat je dat dan maar. En dat is zonde, want juist in dit werk heb je elkaar nodig.”
Wat haar het meest raakt, is het contrast met haar verwachtingen. “Ik had gehoopt op een warmere cultuur. Juist bij een organisatie met een christelijke identiteit verwacht je aandacht voor de mens, voor elkaar. Maar behalve de weekopening op maandagochtend is daar weinig van te merken. Het geloof speelt in de omgang op de werkvloer nauwelijks een rol. Je kunt je bijna afvragen waarom dit nog naar buiten wordt gecommuniceerd.”
Tekst gaat hieronder verder.
Roos heeft vijf zoons, maar wilde ook graag een dochter: ‘Ik voel me helemaal geen jongensmoeder’
Cijfers en efficiëntie
Ze noemt het zelf een ‘supercalvinistische cultuur’: streng, zakelijk en afstandelijk. Het draait veelal om cijfers en efficiëntie. “De menselijke maat is zoek. Het aantal teamuitjes is fors verminderd, overleggen worden korter, zelfs spontane gesprekken lijken bijna verdacht. Alsof tijd voor elkaar verspilde tijd is.”
Volgens Cindy ontbreekt het aan echte aandacht voor medewerkers. “Er zijn geen reflectiegesprekken, geen jaargesprekken, geen doelbesprekingen. Niemand vraagt: hoe zit je erbij? Waar loop je tegenaan? Wat heb je nodig? Het is alsof je alleen bestaat als je iets oplevert. Als je presteert. En dan het liefst zonder al te veel gedoe.”
Symbolisch
Een keer nemen Cindy en haar collega’s het initiatief om hun zorgen te delen met de manager. “We brachten het netjes en opbouwend: de kille sfeer, het gebrek aan persoonlijke aandacht, de constante gejaagdheid. Hij luisterde wel, maar ik voelde vooral zijn machteloosheid. Alsof hij zelf ook vastzat in de werkdruk. Hij erkende dat het schuurt, maar deed er weinig mee. Of kon het niet.” Een tijdje laat hij zich iets vaker op de werkvloer zien, maar dat voelt vooral symbolisch. “Er veranderde niets wezenlijks.”
Wat er dan wél zou moeten gebeuren? Cindy hoeft er niet over na te denken: “Begin gewoon met luisteren. Stel vragen als: ‘Hoe gaat het met je?’ ‘Wat heb je nodig?’ ‘Waar loop je tegenaan?’ Echte gesprekken voeren, geen extern bureau met een stappenplan dat in een la verdwijnt. Zóveel zou dan al veranderen.”
Wat haar het meest frustreert, is het gevoel dat kritiek onveilig is. “Er lijkt een soort zwarte lijst te bestaan. Niet letterlijk, maar je voelt het. Wie zich kritisch uitlaat, ligt eruit. Een collega die veel vragen stelde, kreeg ineens een officiële waarschuwing. Uiteindelijk is ze weggegaan. Ze vertelde mij een tijdje later: ‘Je gaat bijna denken dat dit normaal is, maar dat is het niet.’ Die zin blijft me bij.”
Wie zich kritisch uitlaat, ligt eruit.
Idealistisch
Cindy twijfelt regelmatig of ze moet blijven. Ze wil het systeem niet in stand houden door te zwijgen. “Ik voel me steeds vaker opgesloten in een situatie die niet gezond is. Maar ik wil ook niet wegvluchten. Wat we doen, vind ik nog steeds belangrijk. Daar ligt het niet aan. En ik geniet echt van mijn werk voor een ondersteunende afdeling. Ik kan daarin mijn ei kwijt. Alleen die koude sfeer op kantoor, hè. Dat maakt het steeds moeilijker.”
Soms wil ze wegrennen, soms voelt ze zich de klokkenluider die móét blijven, omdat iemand het moet zeggen. Die spagaat vreet aan haar. “Ik wil geloven dat het anders kan. Dat er iets verandert. Maar eerlijk? Ik weet niet of dat nog realistisch is. Kritisch blijven kost bakken energie en roept vooral frustratie op. Moet ik me er dan maar bij neerleggen? Nee, dat lukt me ook niet. Daar wringt het. Misschien ben ik te idealistisch en wil ik het te graag oplossen.”
Rijdende trein
Ze heeft inmiddels contact met een wervings- en selectiebureau. Niet omdat ze per se weg wil, maar om haar opties te verkennen. “Ik wil weten wat er nog meer is. Wat ik waard ben. Ik stap pas over als het écht beter is. Niet om het weggaan zelf, maar om de kans ergens te landen waar je als mens wordt gezien.”
Wat ze hoopt? Dat iemand het lef heeft om de vinger op de zere plek te leggen. “Vooral mijn manager. Hij speelt een cruciale rol in hoe het hier gaat. In hoe veilig het voelt, of je je uitspreekt, of mensen betrokken blijven. Maar eerlijk? Ik weet niet of hij dat nog gaat inzien. Niet uit onwil, maar omdat hij zelf overloopt. Alsof hij in een rijdende trein zit die niet meer stopt.”
Zolang daarin niets verandert, blijven collega’s via de achterdeur vertrekken, vreest Cindy. Stil, zonder veel woorden, met lood in de schoenen. “En dat gaat gewoon door. Er gaat er weer één, dan nog één. Telkens wordt het afgedaan als toeval of persoonlijke voorkeur. Maar dat is het niet. Het is een patroon. Hoeveel mensen moeten nog vertrekken voordat iemand zegt: nu is het genoeg, we gaan écht iets veranderen?”
*Vanwege privacyredenen is Cindy een gefingeerde naam en zijn enkele details uit het verhaal veranderd. De echte naam van Cindy is bij de redactie bekend.
Tekst: Maarten Nota